Akzo wijst kritiek op jaarrekening af
Akzo Nobel wijst kritiek van de Stichting Onderzoek Bedrijfsinformatie SOBI op de verwerking van de pensioenverplichtingen in de jaarstukken over 2002 van de hand.
De documenten zijn opgesteld volgens de geldende richtlijnen, liet het bedrijf gisteren weten.
Volgens SOBI heeft de handelwijze van Akzo onder meer geleid tot fors hogere bonussen voor de leden van de raad van bestuur dan waarop zij recht zouden hebben.
Akzo Nobel zou niet een winst van 818 miljoen euro behaald hebben, maar een verlies hebben geleden van 260 miljoen euro. Op grond daarvan zou de concerntop niet ruim 1,5 miljoen euro aan bonussen hebben moeten ontvangen, maar veel minder tot niets. SOBI vindt dat de pensioenlasten geboekt zouden moeten worden via de winst- en verliesrekening. Akzo heeft in de jaarrekening van het eigen vermogen 1,1 miljard euro afgeboekt. Dat is gedaan met het oog op de gevolgen van toekomstige salarisstijgingen voor de pensioenen. SOBI heeft Akzo Nobel nu gedagvaard voor de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam.
Volgens SOBI hebben ABN Amro en Koninklijke Olie dezelfde fout gemaakt. Dat zij niet voor de Ondernemingskamer worden aangeklaagd, heeft een platvloerse reden: de procedures kosten veel tijd en geld. „We hebben het ergste geval eruit gehaald”, aldus SOBI-voorzitter Pieter Lakeman.
Ook bij genoemde concerns zou het om een verkeerde manier van boeken van pensioenlasten gaan. Bij ABN Amro zou de werkelijke winst daardoor met 57 procent zijn opgeklopt tot 2,2 miljard euro en bij de Koninklijke met 19 procent tot 9,4 miljard dollar.
Akzo verwijst voor de boeking van de pensioenlasten naar de „internationaal frequent toegepaste methode SFAZ 87.” SOBI stelt echter dat Nederlandse vennootschappen voor hun jaarrekeningen Nederlands recht moeten toepassen. De Ondernemingskamer heeft dat in november 2002 in een procedure van SOBI tegen KPN ook gesteld.
Het buiten het resultaat houden van sommige lasten is al driemaal eerder door de Ondernemingskamer afgekeurd, in 1980 (SOBI tegen HBG), in 1986 (Aegon) en in 1987 (Slavenburg’s Bank). Lakeman ziet dit als „staande jurisprudentie.”