Minder vaak tbs niet goed voor samenleving
Rechters leggen steeds minder vaak tbs op. Dit is niet in het belang van de veiligheid van de samenleving, meent prof. dr. P. A. M. Mevis. De recidive bij oud-tbs’ers is laag en het systeem voorkomt dat mensen die vanwege een stoornis een gevaar vormen, onbehandeld in de samenleving terugkeren.
De rechter legt de laatste tijd steeds minder vaak tbs op. Werden er in 2005 nog 207 tbs-maatregelen opgelegd, in 2010 waren dit er nog maar 107. Tegelijkertijd wordt de verblijfsduur van de tbs-gestelden steeds langer. Veroordeelden die in 1998 instroomden, zaten gemiddeld tien jaar vast, terwijl degenen die in 1990 hun tbs-straf aanvingen, zeven jaar werden behandeld voordat ze vrijkwamen.
De aarzeling ten aanzien van tbs komt voort uit wantrouwen. Waar de politiek onder druk staat van de publieke opinie, hebben rechters en advocaten vaak het gevoel weinig invloed te hebben op de duur en de inhoud van de terbeschikkingstelling.
Wordt de tbs-gestelde wel in juiste kliniek opgenomen en wordt hij daar adequaat behandeld? Kunnen we de inhoud en de voortvarendheid van de behandeling en de resocialisatie wel voldoende bewaken? Wordt de veroordeelde niet te gemakkelijk in de longstayafdeling geplaatst? Blijft ook dan een zeker aanbod van behandeling nog overeind? Daar is allemaal veel onduidelijkheid over. En dat terwijl alle betrokkenen overtuigd zijn van de vele goede mogelijkheden die tbs biedt voor beveiliging en behandeling.
De resultaten zijn immers aantoonbaar goed: waar bij mensen die in de gewone gevangenis zaten de recidive ruim 46 procent is, gaat minder dan 5 procent van de tbs-behandelden binnen twee jaar weer in de fout. Tbs voorkomt dat mensen die vanwege een stoornis een gevaar vormen, onbehandeld in de samenleving terugkeren. Feitelijk ís er geen alternatief voor tbs.
Verantwoorde afweging
Beveiliging en behandeling vormen de kern van de tbs. Er moet ruimte komen om per tbs-gestelde een verantwoorde afweging mogelijk te maken. Bij de behandeling past de mogelijkheid verlof te verlenen. Daarmee moet terughoudend worden omgegaan. Een incident is niet een reden om verlof voor de tbs-gestelde in zijn geheel te verbieden, wel om de afweging van de kliniek nader te bekijken. De politiek spreekt daar de klinieken terecht op aan. Deze vorm van toezicht kan het huidige systeem, waarbij het Adviescollege Verloftoetsing Tbs elk afzonderlijk verlof beoordeelt, vervangen. Overigens is er bij minder dan een op de duizend verloven sprake van een incident. In de meeste gevallen betreft dit het te laat terugkeren in de kliniek en is er geen misdrijf gepleegd.
Zodra de veiligheid van de maatschappij het mogelijk maakt, moet de overstap naar de gewone geestelijke gezondheidszorg kunnen worden gemaakt. Beveiliging en toezicht moeten ook in dat kader mogelijk zijn.
Bij deze uitstroom uit de tbs kan de verlengingsrechter een grotere regierol vervullen. Dit brengt weer lucht in de tenuitvoerlegging van de tbs en herstelt het vertrouwen daarin bij alle betrokkenen. En dan is er ook minder aanleiding voor verdachten om te weigeren mee te werken aan gedragskundige rapportage, zoals nu het geval is. Dat een dergelijke weigering ‘beloond’ wordt met ”geen tbs”, is overigens een fabel.
Adequaat samenwerken
Het gaat bij de tbs om vrijheidsbeneming en daarover beslist in ultimo de rechter, daarbij de adviezen van de kliniek en van gedragskundigen meewegend. Dat geldt zowel het opleggen van de terbeschikkingstelling als het beëindigen daarvan.
Een politiek die vertrouwen heeft in het tbs-systeem, omarmt deze achtervanger van rechterlijke controle in plaats van deze af te schaffen, zoals nu wordt voorgesteld voor het geval de rechter van een verlengingsadvies van de kliniek wil afwijken, hetgeen overigens maar zelden voorkomt.
Alleen als ministerie, rechters, advocaten, klinieken, gedragskundigen en de geestelijke gezondheidszorg adequaat samenwerken ter behartiging van beveiliging en behandeling, kan het unieke van de tbs worden gered. De resultaten (beveiliging door opsluiting, minder recidive door behandeling) en de menswaardigheid (behandeling van hen die zorg behoeven), maken die inspanning de moeite waard.
De auteur is hoogleraar strafrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze bijdrage is een bewerking van een artikel in vakblad ”Delikt en delinkwent”.