In een niet nader aangeduide Oost-Europese stad zwerven zes mensen laat in de nacht rond. Ze worden gedreven door angsten en verlangens. Op de achtergrond van hun huiveringwekkende ervaringen in deze nacht speelt de grote, beklemmende vraag naar de herkomst van het kwaad in de wereld. De zes personen die ”Jeruzalem” bevolken hebben op het eerste gezicht weinig met elkaar gemeen: een arts en zijn –naar later blijkt geadopteerde– gehandicapte zoon, Theodor en Kaas Busbeck; twee gestoorden, Mylia en Ernst Spengler; de oorlogsveteraan Hinnerk Obst en de prostituee Hanna. Hun levens raken echter al spoedig onontwarbaar met elkaar vervlochten. Allen leiden levens aan de rand van de samenleving, uitgestoten door de wereld van de beschaving. Maar juist in de marge worden de vragen gesteld die ertoe doen, want wie is eigenlijk gek? Busbeck zelf onderneemt een groot wetenschappelijk project waarmee hij de zin van de geschiedenis en de oorsprong van het kwaad op het spoor probeert te komen. Hij verzamelt alle gegevens over het kwaad dat onschuldigen in de loop der eeuwen is aangedaan, in de overtuiging dat hij zo de toekomst kan voorspellen. Lijden en doen lijden zullen elkaar uiteindelijk moeten opheffen. Dat is allemaal mooie theorie, totdat het lijden ook het leven van Busbeck binnenwalst.