Jordanië kiest na veel vertraging nieuw parlement
Ongeveer 2,35 miljoen stemgerechtigde Jordaniërs mogen komende dinsdag na een vertraging van vijftien maanden een nieuw parlement kiezen. Het zijn de eerste verkiezingen voor de volksvertegenwoordiging onder koning Abdullah II, sinds hij vijf jaar geleden aan de macht kwam na het overlijden van de populaire koning Hussein.
De 41–jarige vorst ontbond het parlement in juni 2001. De termijn van vier jaar zat er toen op. In november zouden verkiezingen worden gehouden, maar die werden uitgesteld wegens procedurele problemen en later wegens de ’onrust’ in de regio. In totaal dingen nu 821 kandidaten naar een van de 104 zetels in de volksvertegenwoordiging.
Sinds het aantreden van Abdullah is de repressie sterk toegenomen, vooral na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington. Journalisten worden veelvuldig lastiggevallen door de autoriteiten. Kritiek op koningshuis of regering wordt niet getolereerd. Dissidente stemmen, vooral uit de moslimfundamentalistische hoek, worden evenmin gewaardeerd. Velen zijn naar de gevangenis verdwenen. Volgens mensenrechtenorganisaties worden gevangenen mishandeld en gemarteld.
Vooraf en tijdens de oorlog in buurland Irak liepen de spanningen in Jordanië hoog op. Regelmatig kwam het onder meer op universiteiten tot gewelddadige confrontaties tussen veiligheidstroepen en de betogers. Pas nadat de koning de troepen opdracht had gegeven „flexibeler” met de demonstranten om te gaan, verminderde het geweld en nam het aantal arrestaties af.
Het land verkeert economisch al jaren in grote problemen. Het Hashemitische koninkrijk heeft een grote buitenlandse schuld en een flink begrotingstekort. Corruptie en steekpenningen zijn aan de orde van de dag, net als vriendjespolitiek. Behalve fosfaat heeft het land weinig om te exporteren. Met Amerikaanse financiële steun houdt het regime het hoofd boven het water. Officieel ligt de werkloosheid rond 14 procent van de beroepsbevolking, maar deskundigen zeggen dat dit minstens het dubbele is.
De regering is begonnen met het privatiseren van staatsbedrijven, maar dat gebeurt op een weinig efficiënte wijze. De belangstelling voor de ondernemingen is minimaal en verscheidene transacties met buitenlandse bedrijven zijn mislukt. Bovendien is de almachtige overheid niet echt voorstander van privatisering uit angst haar greep op de bevolking én een bron van inkomsten te verliezen.
Een jonge bevolking gepaard met een hoge werkloosheid vormt een dankbare bron voor de oppositie. Maar zoals gewoonlijk zullen weer veel kiezers stemmen op een bekende persoonlijkheid of een stamleider in plaats van een politieke partij. Bovendien is de macht van het parlement beperkt. Uiteindelijk regeert koning Abdullah het verarmde land. Maar in een periode waarin in Washington veel over democratisering in het Midden–Oosten wordt gesproken, komt de verkiezing de koning wel goed uit.
Dit geldt temeer daar de op een na grootste partij van het land, het Islamitische Actie Front (IAF), en de linkse partijen hebben besloten aan de stembusgang deel te nemen, nadat zij de verkiezingen van 1997 hadden geboycot. De IAF was en is van mening dat het kiessysteem tribale kandidaten bevoorrecht boven politieke partijen. Verwacht wordt dat minder dan de helft van de kiezers zijn stem zal uitbrengen.