Voorstel voor openbare belastingrechtspraak is overbodig
Het voorstel om de belastingrechtspraak openbaar te maken is niet in het belang van burgers en bovendien overbodig, schrijft Arjo van Eijsden.
De staatssecretaris van Financiën, Weekers, heeft onlangs een wetsvoorstel ter consultatie op internet geplaatst. Dit voorstel beoogt de belastingrechtspraak openbaar te maken. Burgers verdienen transparante, controleerbare rechtspraak, aldus Weekers. Argumenten om in belastingzaken daarop een uitzondering te maken, lijken volgens hem niet langer doorslaggevend. Dit mag prachtig klinken, maar de vraag rijst of de burger werkelijk gebaat is bij openbare belastingrechtspraak.
Het openbaar maken van belastingrechtspraak houdt in dat de zitting niet langer achter gesloten deuren plaatsvindt en dat de uitspraken niet meer geanonimiseerd gepubliceerd worden. Tenminste, dat is de hoofdregel. Daarop kunnen volgens het wetsvoorstel uitzonderingen worden gemaakt. Vandaag de dag is het precies andersom. In beginsel is de belastingrechtspraak niet openbaar, maar in bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgeweken.
De verwachting is dat het aantal fiscale procedures drastisch afneemt als dit wetsvoorstel in werking treedt. Burgers willen niet dat hun financiële en fiscale gegevens openbaar worden. Ze moeten er –terecht– niet aan denken dat hun buurman weet wat zij verdienen. Met dit wetsvoorstel komt de toegang tot de rechter –een van de elementaire beginselen van onze rechtsbescherming– dan ook in het gedrang. De vergelijking met het civiel recht en het strafrecht, waar de rechtspraak al langere tijd openbaar is, gaat mank; bij belastingen gaat het immers om onvrijwillige betalingen die door de overheid verplicht worden opgelegd, ongeacht of het om goed- of kwaadwillende burgers gaat. Kortom, openbare belastingrechtspraak komt de rechtsbescherming niet ten goede.
De vraag is verder wie er nu echt op dit wetsvoorstel zit te wachten. In dat kader is het goed om de aanleiding voor dit wetsvoorstel in herinnering te roepen. In het najaar van 2009 ontstond er commotie bij een aantal leden van de Tweede Kamer naar aanleiding van een artikel in NRC Handelsblad over een gemeente die aan het procederen was bij de belastingrechter over een btw-constructie. Dat artikel meldde dat de zitting besloten was; de naam van de gemeente was dan ook niet bekend. De diverse fracties in de Tweede Kamer vonden dit onverteerbaar en stelden dit aan de kaak. Het frappante is echter dat op basis van de huidige anonimiseringsrichtlijnen van de rechterlijke macht de namen van gemeenten en andere lokale overheden helemaal niet geanonimiseerd hoeven te worden. Die kunnen gewoon met naam en toenaam genoemd worden. En inmiddels gebeurt dat ook.
Kortom, er lijkt nu een probleem te worden opgelost dat helemaal geen probleem is. Het werkelijke probleem –lokale overheden zouden niet op anonieme basis mogen procederen– is inmiddels al opgelost. Daar is het wetsvoorstel dus niet voor nodig. Nu bovendien het wetsvoorstel ook de toegang tot de rechter beperkt, is er maar één conclusie mogelijk: het is beter als Weekers het wetsvoorstel weer intrekt.
De auteur is partner bij Ernst & Young Belastingadviseurs en geeft daar leiding aan de fiscale procespraktijk.