Cultuur & boeken

De biechtpraktijk bij Calvijn

Heeft Calvijn aansluiting gezocht bij de middeleeuwse boete- en biechtpraktijk of heeft hij daarmee totaal gebroken? Een interessante vraag waarop het boek ”Biechten bij Calvijn” van dr. H. A. Speelman onder meer een antwoord geeft.

Dr. M. A. van den Berg
21 May 2011 18:41Gewijzigd op 14 November 2020 15:05
Biechten. Foto RD, Henk Visscher
Biechten. Foto RD, Henk Visscher

Gaat het over de vraag hoe de gelovigen in het Genève van de zestiende eeuw in de kerkelijke praxis bij Calvijn te biecht konden gaan? Met andere woorden, is de biechtpraktijk –of het ontbreken daarvan in een reactie op de kerk van Rome– het onderwerp van deze studie?

Of gaat het over de theologische visie die Calvijn over de biecht als zodanig heeft gegeven in zijn geschriften? Het antwoord op deze vraag is dat er geen sprake is van het een of het ander. Beide aspecten komen uitvoerig aan de orde in deze jongste studie van Speelman.

De auteur heeft een grondig en uitvoerig onderzoek gedaan naar de visie van Calvijn op de tucht. De aanleiding daarvoor is meer dan alleen kerkhistorische belangstelling naar de opvattingen van de reformator van Genève.

In zijn inleiding verwijst hij naar een existentiële ervaring die hij opdeed tijdens een Calvijncongres in Schotland. Daar zag hij in een zestiende-eeuwse consistorie die als museum was ingericht de zogenaamde ”stool of repentance” staan, een gereformeerde biechtstoel. Het werd voor hem een eyeopener voor een nieuwe visie op Calvijns pogingen om in de gereformeerde traditie de christelijke biecht gestalte te geven.

Daarbij was sprake van de grote waarde die gehecht werd aan de communio, de gemeenschap van het heilig communiceren aan de tafel des Heeren.

Als recensent mag ik me vast wel een persoonlijke herinnering veroorloven bij deze boekbespreking. Ik was er in Schotland bij en leerde Speelman daar kennen als een kerkhistoricus met hart voor Calvijn en voor de kerk als gemeenschap van Christus. En een van de dingen die ik me van hem herinner, was hoezeer hij onder de indruk was van de wens van Calvijn om wekelijks het heilig avondmaal te vieren.

Dit diepe verlangen van Calvijn is door de terughoudendheid van de raad van Genève nooit in vervulling gegaan. Maar het leefde zeer bij Calvijn, wellicht tot verwondering van velen in zijn latere traditie. Het is mij nu –bijna twintig jaar later– pas goed duidelijk geworden waarom Speelman zo verlangend kon zijn naar de onlosmakelijke verbondenheid van elke dienst des Woords met het ”heilig communiceren”.

Het is het hartstochtelijk verlangen van Calvijn, waarin hij zich herkende, naar het geheimenis van de gemeente Gods, het geheim van de heilige gemeenschap met Christus als het hart van de kerk.

Het boek van Speelman is in ieder geval een antwoord op mijn destijds enigszins bevreemde vraag waarom dat wekelijks avondmaal vieren volgens Calvijn dan zo belangrijk zou zijn.

En al is het –enigszins kritisch opgemerkt– een te uitvoerig boek geworden, dat qua structuur en gezien de vele herhaalde passages zeker korter en bondiger had kunnen zijn, het heeft een grote waarde voor ieder die Calvijn wil leren kennen in zijn hartelijke liefde voor de kerk als geheiligde gemeenschap van Christus, die het leven in Christus vindt en uit Hem viert. En daarin staat Calvijn ook voluit in de traditie van de kerk der eeuwen. Dat laat Speelman op overtuigende wijze duidelijk worden in zijn studie.

De centrale vraag van deze studie is of, en zo ja in welke mate Calvijn aansluiting heeft gezocht bij de middeleeuwse boete- en biechtpraktijk of dat hij daarmee totaal gebroken heeft. Vandaar dat in deze studie een omvangrijk hoofddeel is gewijd aan een historisch overzicht over het biechten naar middeleeuws gebruik.

Daarin wordt duidelijk hoe de centrale canon van de biecht uit het jaar 1215 –dat iedere volwassene ten minste één keer per jaar belijdenis moest doen van zonden en de boete moest voldoen met het oog op de gemeenschap van de kerk– heeft gefunctioneerd als tuchtregel voor het kerkelijke en sociale leven van het christelijke Westen.

Dit hoofdstuk volgt direct nadat is weergegeven hoe Calvijn, hoewel hij de roomse biechtpraktijk in de praktijk fel heeft afgewezen, toch ook direct na zijn aankomst in Genève alles in het werk heeft gesteld om een Bijbelse vorm van de christelijke biecht te realiseren met het oog op het heilig avondmaal.

Speelman onderscheidt diverse fasen in Calvijns aandacht voor biecht en tucht. Bij zijn terugkeer na zijn verbanning uit Genève heeft de noodzaak van tucht en heiliging voortdurend een centrale rol gespeeld in de vorming van het kerkelijk leven.

De consistorie speelde daarbij een centrale rol voor de heiliging van de gemeente met het oog op de eucharistie. Speelman laat ook zien dat Calvijn daarin een eigen koers heeft gevaren als men hem vergelijkt met andere reformatorische leiders, zoals Luther en Bullinger.

Een belangrijke conclusie is dat voor Calvijn de biecht en de tucht, en ook het avondmaal, meer stonden in het teken van de christelijke gemeenschap dan van het heil van het individu. „Het avondmaal was in de ogen van Calvijn geen zaak waar het individu naar eigen behoefte over kon oordelen, het was een zaak van de gemeenschap, een heilige zaak, waar de gelovigen niet vrijblijvend of naar eigen behoefte wel of niet aan konden deelnemen.”

Speelman ziet in dit „eenheidsdenken vanuit het christelijke gemenebest” meer connectie met de rooms-katholieke traditie op dit punt dan er bijvoorbeeld in Wittenberg en Zürich was.

Dit is een boeiende waarneming, die nadere overweging waard is.


Boekgegevens

Biechten bij Calvijn. Over het geheim van heilig communiceren, dr. H. A. Speelman; uitg. Groen, Heerenveen, 2010; ISBN 978 90 582 9972 7; 600 blz.; € 29,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer