Tegen de geest der eeuw
Titel:
”Het wezen van het conservatisme. Een bloemlezing uit Reflections on the Revolution in France”
Auteur: Edmund Burke
Uitgeverij: Kok Agora, Kampen, 2002
ISBN 90 3910 864 1
Pagina’s: 139
Prijs: € 15,50. Praten en schrijven over conservatisme doet het momenteel goed. Dat komt niet het minst door de activiteiten van Bart Jan Spruyt, directeur van het Edmund Burke Instituut in Den Haag. Er is geen zichzelf respecterend medium dat het conservatisme in rubrieken en kolommen niet aan de orde stelt. Van Vrij Nederland tot het Reformatorisch Dagblad: alle hebben ze het over conservatieven en conservatief zijn. In deze recensie is de uitgave van ”Het wezen van het conservatisme. Een bloemlezing uit Reflections on the Revolution in France” van Edmund Burke de aanleiding om over dit onderwerp te schrijven.
Burke (1729-1797) zelf heeft het woord conservatisme niet gebruikt. Evenmin heeft hij kunnen bevroeden dat hij de aartsvader van het conservatisme zou worden. Wat dit conservatisme precies inhoudt, wordt niet duidelijk door het lezen van deze bloemlezing van het klassiek geworden boek van Burke over de Franse Revolutie. Ook na kennisname van de voortreffelijke inleiding op de bloemlezing van de hand van Spruyt (die meer dan een kwart van het boekje inneemt) is dit begrip niet volkomen helder geworden. Is dit erg? Nee, want alleen al door het opruimen van talloze misverstanden en vooroordelen brengt dit boekje ons bij een beter verstaan van het verschijnsel conservatisme. Zo heeft conservatisme weinig of niets te maken met stilstand of behoudzucht. En als ik Spruyt tussen de regels van zijn inleiding door goed begrepen heb, is conservatisme vooral een ”way of life”. Eigenlijk pretendeert de directeur van het instituut dat naar zijn held genoemd is, nog meer. In zijn ”Lof van het conservatisme”, dat ook op deze pagina gerecenseerd wordt, komt het hoge woord eruit: conservatisme is een politieke theorie, geschraagd door een cultureel-pedagogisch ideaal.
We hebben bij het conservatisme dus met niet minder van doen dan met een mens- en maatschappijvisie. Een visie die met name inhoud gekregen heeft in een reactie op een van de grootste cesuren uit de geschiedenis: de Franse Revolutie (1789).
Pessimistisch
Burke verachtte het rationalisme en het atheïsme van de verlichtingsfilosofen dat tot de Revolutie geleid had. Op 1 november 1790 publiceerde hij zijn beroemd geworden boek, de ”Reflections on the Revolution in France”. De revolutionairen dachten met hun abstracte theorieën en systemen de historisch gegroeide werkelijkheid te veranderen. Tradities en instituties werden door de wervelwind van de Revolutie weggevaagd. Anarchie moest het gevolg zijn. De barbaar in de mens moest volgens Burke geciviliseerd worden, zijn ongecontroleerde impulsen moeten beteugeld worden door wetten en instituties. Door de dynamiek van de Revolutie voorzag Burke een wilde en barbaarse massa zonder manieren en moraal. Een samenleving vereiste juist een elite van wijze, ervaren en welgestelde mannen, die de meerderheid van onwetenden leiden en op deze manier de armen en zwakkeren beschermen en verlichten.
Er is in deze -door mij zeer beknopt weergegeven- mens- en maatschappijvisie van het conservatisme en Burkes beschrijving van de situatie in Frankrijk aan het einde van de achttiende eeuw iets dat aantrekt en iets dat verbaast. Een orthodox christen zal in de pessimistische mensvisie van het conservatisme het ”geneigd tot alle kwaad” van de Heidelbergse Catechismus herkennen. Het is de doodsteek voor een optimistisch vooruitgangsgeloof.
Verbazingwekkend is de schets van de historisch gegroeide werkelijkheid in het Frankrijk van voor de Revolutie. Zo spreekt Spruyt in zijn inleiding Burke na dat het „eens zo nobele en glorieuze Frankrijk is veranderd in een land waar dingen te zien zijn die de morele smaak van iedere beschaafde burger moeten schokken.” Nu zal ik de eerste zijn om dat te erkennen. Maar om te betreuren dat het tijdperk van de ridderlijkheid in Frankrijk met de Revolutie is verdwenen, dat de „kuisheid van eer, die inspireerde tot dapperheid en het ruwe bedwong, die alles wat het aanraakte edeler maakte, die aan alle ondeugd de helft van haar kwaad en al haar grofheid ontnam”, dat gaat me te ver.
Groen van Prinsterer
Er zijn meesterlijke passages in Burkes bloemlezing te vinden. Heel erudiet en bovendien geestig. Zijn analyses zijn soms haarscherp. Burkes observaties (van de excessen) van het revolutietijdperk zijn echter treffender dan die van het feodale Frankrijk. Het beeld dat hij van de geest van de gentleman en de geest van de religie in Frankrijk schept, is niet historisch. Het despotisme, de decadentie en de pervertering van grote delen van de adel en de geestelijkheid in het Frankrijk van voor de Revolutie legitimeren voor mij de Revolutie niet. Immers, een hervorming van binnenuit, zoals de ware conservatief bepleit, had misschien weerstand kunnen bieden aan de ongelooftheorieën die aan de Revolutie ten grondslag hebben gelegen.
Het aan de kaak stellen hiervan door Burke heeft Groen van Prinsterer erkend als de voornaamste verdienste van hem. Een belangrijk punt blijft dat de standenmaatschappij geen adequaat antwoord heeft gegeven op het eigentijdse proces van maatschappelijke modernisering.
Buitengewoon interessant zijn Spruyts beschouwingen over de belichaming van het conservatisme in Groen en Kuyper. Het Nederlandse conservatisme zou zich volgens Spruyt bij uitstek belichaamd hebben in het denken van Groen en Kuyper. Er zijn gegronde redenen dit te betwijfelen. Heel het optreden van Groen wordt bevestigd door zijn adagium: „Een staatsman niet, een Evangeliebelijder.” In de belijdenis van het Evangelie heeft hij bij uitstek de kracht en inhoud van zijn denken, spreken en schrijven gezocht en gevonden. Zijn coalities met de conservatieven van zijn dagen waren van pragmatische aard. Ten aanzien van principiële zaken zoals het slavenvraagstuk en de koloniale politiek verschilde Groen op beslissende punten van de conservatieven.
Hoofdzaak
Met Kuyper is het niet anders. Zijn hele levenswerk staat in het pro-rege-perspectief: een levenswerk in dienst en opdracht van de Heer der wereld. Vooral in zijn staatsopvatting verschilt Kuyper grondig met de conservatieven. Behalve dat de staat gezag uitoefent, is de staat ook een gemeenschap. In dit verband spreekt Kuyper over de staat als een ”zedelijk organisme”. Hij concretiseerde dit bijvoorbeeld op het gebied van de zogenaamde sociale kwestie. Vanwege de doorwerking der zonde diende de staat beschermende regelingen te treffen.
De christelijke politieke partij in Nederland is, in tegenstelling tot datgene wat Spruyt beweert, geen variant op het conservatisme, maar bezit evenals bijvoorbeeld de christelijke organisatie zelfstandigheid ten opzichte van het conservatisme. In de schoolstrijd was in de opvoeding godsdienst niet van toegevoegde waarde, zoals bij het conservatisme, maar het wezenlijke doel van die opvoeding zelf. Het christelijk geloof wil naar zijn aard de hoofdzaak zijn voor christenen. Dat het conservatisme als cultureel-pedagogisch ideaal in de confrontatie met de tijdgeest een nuttig instrument kan zijn, concludeer ik met waardering.