Bewijs voor „anomaliën” in evolutietheorie flinterdum
Het bewijs voor de gaten in de evolutietheorie die stichting De Oude Wereld (RD 14-5) ontwaart, is flinterdun, meent René Fransen.
In zijn opiniebijdrage in RD 14-5 noemt ir. C. J. A. van Dam van stichting De Oude Wereld een aantal „anomalieën” die het „evolutiemodel” zouden ondergraven. De punten die Van Dam noemt kan ik niet anders kwalificeren dan als creationistische mythologie. Elk van de punten die hij noemt is in het verleden al op overtuigende wijze weerlegd.
Zo verschijnt er bijna wekelijks wel ergens een wetenschappelijk artikel over een ”tussenvorm” die een bepaalde leemte in het fossielenarchief dicht. Recent was dat het geval voor de evolutie van gehoorbeentjes uit onderkaakbotten.
Het ‘bewijs’ voor een afnemende lichtsnelheid is vooral gebaseerd op één extreem hoge meting uit de 17e eeuw. De aanwezigheid van koolstof-14 in steenkool of diamant (niet in gesteenten, zoals Van Dam abusievelijk schrijft) komt uit een onderzoek van de vakliteratuur, maar achtergrondruis wordt hierbij verward met echte meetresultaten.
Het zogeheten RATE-project claimt bewijs te hebben verkregen voor ernstige tekortkomingen in datering van gesteenten met radio-isotopen. Maar dit onderzoek staat onder zware kritiek, niet in de laatste plaats van christengeologen.
Voor alle genoemde anomalieën is het bewijs flinterdun. Daar staat een berg van bewijs voor een hoge ouderdom van de aarde en een evolutionaire ontwikkeling van het leven op onze planeet tegenover.
Hiermee benadrukt Van Dam ongewild de door prof. Slootweg genoemde overeenkomst tussen creationisme en alternatieve geneeswijzen. Ook daar is het gebruikelijk om een grote stapel wetenschappelijk onderzoek naar de prullenbak te verwijzen op basis van een enkele obscure studie die niet voldoet aan de wetenschappelijke richtlijnen.
Van Dam stelt verder in zijn bijdrage dat het interpretatiekader bepaalt hoe we resultaten zien. Dit is niet de manier waarop wetenschap werkt. Interpretatiekaders zijn belangrijk, maar niet allesbepalend. Met de suggestie dat dit wel zo is, begeeft Van Dam zich op het zeer glibberige pad van het postmodernisme. En hij negeert de vele christenwetenschappers die het wetenschappelijke model wel aanvaarden.
Niet alle interpretatiekaders passen even goed bij de feiten. Wanneer ik het scheppingsmodel van een jonge aarde plaats naast het wetenschappelijk verklaringsmodel voor universum, aarde en het leven daarop kan ik niet anders dan constateren dat het wetenschappelijk model beter past bij de feiten.
Ik aanvaard ook de Bijbel als het Woord van God. Dit levert een theologische vraag op: wat zegt de Bijbel over de schepping? Daarover wordt al sinds de eerste eeuwen van het christendom gedebatteerd. Dat debat moet doorgaan. Maar laten we niet op basis van een theologisch uitgangspunt (dat de Bijbel dwingend spreekt over een jonge aarde) onjuistheden verkopen over de natuurwetenschap. Daar heeft Augustinus al voor gewaarschuwd!
De auteur is bioloog en wetenschapsjournalist.