Maarten ’t Hart: Vrijmaking valt niet uit te leggen
AMERSFOORT – Dat in 1944, hartje oorlog, de zogenoemde Vrijmaking plaatshad, is aan buitenkerkelijken niet uit te leggen, vindt Maarten ’t Hart. Hij zei dit gisteren in Amersfoort, tijdens een boekpresentatie over het ontstaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in dat jaar.
’t Hart, opgegroeid in een gereformeerd gezin, ontving in de Georgiuskerk het eerste exemplaar van het boek ”Kerkscheuring in oorlogstijd. Oorlog en Vrijmaking in Amersfoort en Utrecht”. De uitgave bevat vier artikelen van de historici Wim Berkelaar, Gerard Raven, Dick Kaajan en George Harinck. Achterin bevindt zich een dvd met interviews. Maarten ’t Hart nam het boek in ontvangst als „kenner van het gereformeerde leven.” Hij is bezig aan een roman over de Vrijmaking.
De Vrijmaking is de naam van de kerkscheuring die in 1944 plaatsvond in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Hierbij maakte een deel van de Gereformeerde Kerken onder leiding van professor K. Schilder zich los van het kerkverband – waaruit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt ontstonden. Aanleiding was onder meer onenigheid ontstaan over de precieze betekenis van de doop.
De Vrijmaking is aan buitenkerkelijken niet uit te leggen, vindt ’t Hart. „Al zal de zin „de doop als veronderstelde wedergeboorte” bij u wel bekend in de oren klinken.”
Maarten ’t Hart werd in 1944 geboren. De discussie over de betekenis van de doop speelde toen volop. „Synodalen stonden vanwege die veronderstelde wedergeboorte zo snel mogelijk bij de doopvont, zelfs als de moeder nog niet was hersteld. Daarom ben ik bewust een maand later gedoopt.”
In het gezin ’t Hart was men ook bezig met de Vrijmaking, weet hij. „Mijn moeder zei: „Ik snap er niks van en ik wil er niets over horen.” Zij wilde absoluut de kerk niet uit. Mijn vader vertrok stiekem op zijn fiets met houten banden van Maassluis naar Den Haag, waar hij Schilder de Acte van Vrijmaking of Wederkeer kon horen voorlezen.”
Het nieuwere verleden van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt heeft de belangstelling van ’t Hart niet. „Een kerk die leeft, scheurt. Dat geloof ik wel. Maar die geschiedenis van splitsingen is een onverkwikkelijke. En de politieke partij GPV bleef in die tijd erg star. Dat vond ik tamelijk onverteerbaar.”
Dat een kerkscheuring in oorlogstijd kan plaatsvinden, is een „raadsel” dat hij probeert te ontrafelen. „In de oorlog heb je wel andere dingen te doen, zou je denken. Maar je kunt ook andersom redeneren. Alles stond al op scherp en er was weinig nodig om een scheuring te veroorzaken.”
Ds. C. J. Breen vroeg naderhand waarom prof. Schilder, volgens een brief van december 1943, zich toch zo verzette tegen een scheuring in oorlogstijd. ’t Hart: „Ik sprak Berkouwer eens en die zei dat men bang was voor de intelligente Schilder. Men zou hem wel even breidelen, niet wetend wat de gevolgen zouden zijn.” Harinck voegde toe dat Berkouwer als een van de weinigen later zijn excuses heeft aangeboden.
Berkelaar gaat in ”Kerkscheuring in oorlogstijd” in op de geschiedschrijving over de vrijmaking in 65 jaar. Het jaar 1990 was een omslagpunt naar een meer kritische schrijfstijl, zegt hij. „Toen begonnen panelen bij de gereformeerden te schuiven.”
Raven behandelt de geschiedenis van de Vrijmaking in Amersfoort. In 1995 telden de vrijgemaakten hier tien gemeenten, tegenover twee synodale gemeenten, vermeldt het boek. Kaajan onderzocht de Vrijmaking in Utrecht. Harinck schreef een bijdrage naar aanleiding van de nagelaten brieven van de schoonmoeder van ds. B. Holwerda.
Op deze website zijn de interviews met betrokkenen te beluisteren.