Scherpe tong schaadt christelijke gemeente
Als christenen minder loslippig zouden zijn en evenwichtiger over elkaar zouden oordelen, zou de kerkelijke verscheurdheid wel eens veel kleiner kunnen zijn, schrijft D. Koole.
Voor veel mensen, waarschijnlijk voor de meesten, zou het leven eentonig en saai zijn als zij zich niet zouden kunnen bezighouden met het doen en laten van anderen. In het aanhoren van, praten over en doorgeven van verhalen over anderen zit een prikkel die sommigen een hoge levensvreugde geeft. Ze kunnen er niet buiten en staan ervoor open om informatie over het leven van medemensen op te vangen en die aan anderen door te geven. Dat is zo buiten de kerk; het is niet anders in de kerk. Elke kerkelijke gemeente kent wel één of meerdere adressen die garant staan voor snelle doorgifte van informatie die men ergens opdeed. Al of niet aangelengd met de ingrediënten van eigen fantasie.
Praten over anderen, over hun moeiten, teleurstellingen, verdriet, misgrepen, falen, misrekeningen en tekortkomingen kan in zijn ergste vorm iets hebben van verlustiging, van het stille genoegen dat men beleeft aan wat anderen, door welke oorzaak dan ook, tegenzit. Voor sommigen is het zelfs een soort troost. Het leed gaat anderen niet voorbij. En dan is er ook het gevoel van zelfbevestiging. Als in de gesprekken of in berichtgeving en commentaar die ander in waarde daalt, betekent dat voor mensen een opwaardering van zichzelf. Wie kent op dit punt de diepste verborgenheden van de menselijke ziel?
In de samenleving en –het moet met verdriet en schaamte worden gezegd– ook in de kerk vallen sommige mensen van tijd tot tijd genadeloos in handen van anderen. Personen op belangrijke posities in de samenleving zijn daarbij al erg kwetsbaar. Er hoeft maar sprake te zijn van een klein tekort in functioneren, een onbetekenende nalatigheid of van een gering falen te goeder trouw, of ”het puntje van de gauwe pen” (het felste wapen dat ik ken, zoals vader Cats dichtte) geeft de eerste aanzet tot de ontluistering van mensen wier inzet en verdienstelijkheid voor de samenleving misschien zeer groot waren.
Hoe wordt er in de gemeente van Christus over elkaar gesproken? Gebeurt dat bedachtzamer, meer ingehouden en meer weloverwogen dan in de seculiere wereld? Zit daar op het doorgeven van informatie over anderen een rem, vanwege de regels die het Evangelie op dit punt bevat? De tong als vuur, als wereld van ongerechtigheid, als iets wat het hele lichaam bezoedelt, als onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn: wordt daarmee in de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente werkelijk ernst gemaakt? Hoe praten we, hoe geven we informatie door, hoe is de toonzetting? Leggen we in of tussen de woorden gedachten die bij de luisteraar een beeld oproepen dat niet strookt met de werkelijkheid en de ander schade toebrengen?
Van Nederlandse auteur Louis Couperus zijn de woorden: „Conversatieaandrang is een menselijke zwakheid; het bewegen der kaken en het voortbrengen van min of meer beduidenis hebbende woorden, zinnen en peroraties is een fysieke behoefte, zo goed als eten en slapen.” Die zwakheid manifesteert zich bij alle mensen, maar bij de christenen wordt het toegeven aan die zwakheid wel aan banden gelegd. „Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden”, zegt Spreuken 21:23. In datzelfde Bijbelboek staat te lezen: „Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is er verstoring, die zijn lippen wijd opendoet” (Spr. 13:3).
Met deze wijsheid wordt weinig rekening gehouden. Veel verstoorde kerkelijke verhoudingen zouden zo echter wel voorkomen kunnen worden. Over anderen praten of schrijven in kritische of veroordelende zin kan en mag alleen als men eerst met diegene zelf heeft gesproken, als men eerst van de betrokkene(n) zelf heeft gehoord waarom dit of dat werd gedaan of nagelaten, welke omstandigheden en motieven aan een daad of keuze ten grondslag lagen, waarom een gedachte of visie wordt gehuldigd.
Bijna alle verscheurdheid in plaatselijke kerken gaat terug op loslippigheid en op gebrek aan evenwichtige oordeelsvorming. Als de geoefendheid in het bevorderen van het goede gerucht over elkaar groter zou zijn, zouden de kerkelijke problemen kleiner zijn.
Het heeft er soms de schijn van dat de gemeente van Christus er een selectief zondebesef op nahoudt. De zonden van de tong wegen daarin –naar het lijkt– in elk geval niet het zwaarst. Overigens dient bij die zonden niet alleen gedacht te worden aan de ordinaire roddel over medemensen, maar ook aan het verfijnde onderuithalen van anderen door hun geestelijke of maatschappelijke integriteit ter discussie te stellen.
In Mattheüs 12:36 en 37 staat: „Maar ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in de dag des oordeels. Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.”
De auteur was ruim 45 jaar ouderling van de christelijke gereformeerde kerk te Den Haag-Zuid.