Lokken of uitlokken
Het recht volgt de samenleving en dat is aan het scala van onderwerpen waarover in de juridische vakbladen wordt geschreven te merken. In Advocatenblad 2011/5 behandelt mr. A. de Haas het verschil tussen lokken en uitlokken. Het lokfenomeen, waarbij mensen of materialen worden ingezet om criminelen die daarop ingaan, te kunnen vangen, is inmiddels wijdverbreid getuige de lokoma’s, lokauto’s, et cetera. De inzet van lokmiddelen staat echter ter discussie. In 2008 oordeelde de Hoge Raad dat het inzetten van een lokfiets om fietsendieven op heterdaad te betrappen is toegelaten, ook al vindt de inzet van deze rijwielen geen steun in de wet.
De vraag is vervolgens: waar ligt de grens tussen lokken en uitlokken? Het is vanzelfsprekend niet de politietaak om tot handelingen aan te zetten die men eigenlijk niet van plan was. Niet de impuls maar de opzet moet bij een verdachte aanwezig zijn voor een veroordeling wegens diefstal.
Per lokmiddel dient te worden bepaald wanneer het een lok- dan wel een uitlokmiddel is. Voor lokauto’s geldt dat de mate waarin de lokspullen bedekt liggen van belang is. De potentiële dief moet dus op zoek zijn naar spullen. Hij moet in de auto gluren om de spullen te ontdekken. Van iemand die eerst in de auto gluurt en vervolgens de auto openbreekt om spullen te stelen, zal snel kunnen worden aangenomen dat diegene opzet had om te stelen.
Ook bij lokfietsen speelt de uitstraling van de fiets een rol. Voor zowel de politie als de advocatuur is in geval van gebruik van lokmiddelen voorzichtigheid dus geboden.
In NJB 2011/12 wordt melding gemaakt van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin de vraag aan de orde is of de overheid of derden verplicht kunnen worden gesteld om levensbeëindigende medicijnen ter beschikking te stellen.
De zaak handelt omtrent een Zwitser van 57 jaar die al ruim 20 jaar lijdt aan ernstige manische depressiviteit. Hij ervaart daardoor geen waardig leven. Na twee mislukte zelfmoordpogingen heeft hij geprobeerd in het bezit te komen van een dosis sodium pentobarbital. Met dit medicijn zou hij op een waardige manier een einde aan zijn leven kunnen maken. Het middel is echter alleen op doktersrecept verkrijgbaar. Een recept wordt hem door psychiaters, autoriteiten en de rechter geweigerd.
Daarop dient de man een klacht in bij het EHRM. Dit erkent dat het recht van een individu om zelf te beslissen hoe en wanneer hij zijn leven wil beëindigen, binnen de reikwijdte van het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde recht op respect voor het privéleven valt, mits hij in staat is om daarover tot een afgewogen oordeel te komen.
Dat betekent echter niet dat onder artikel 8 EVRM eveneens een verplichting bestaat om een individu in staat te stellen aan een daartoe gewenst medicijn te komen. Tegenover artikel 8 EVRM staat immers het recht op leven. Dat moet door de lidstaten ook worden beschermd, bijvoorbeeld door het stellen van voorwaarden aan het krijgen van een doktersrecept voor een agressief medicijn. De lidstaten mogen volgens het EHRM zelf bepalen hoe zij aan artikel 8 EVRM en het recht op leven precies gestalte geven.
In NJB 2011/14 kijkt prof. Spronken kritisch naar de bezuinigingen in de rechtspraak. Om de bezuinigingen van 240 euro miljoen door te voeren worden de griffierechten verhoogd en komen minder mensen in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand.
De maatregelen tasten evenwel het recht op vrije toegang tot de rechter aan. Denk bijvoorbeeld aan een kleine ondernemer met een vordering van 600 euro. Hij zal 300 euro griffierechten moeten betalen om de vordering te kunnen innen. Daarbij komen nog de kosten van rechtsbijstand en het procesrisico. De ondernemer zal het er waarschijnlijk bij laten zitten. Dat laatste heeft een voordeel: het aantal procedures zal afnemen. Daar tegenover staat dat het recht op toegang tot de rechter in het gedrang komt.
Door op deze manier bezuinigingen door te voeren wordt het recht een luxe die alleen is voorbehouden aan diegenen die ervoor kunnen betalen. Dat moet voorkomen worden. Een alternatief voor het doorvoeren van bezuinigingen zou zijn om voor het invoeren van regelgeving door de overheid te beoordelen wat de kosten zijn van zo’n regeling voor de praktijk, inclusief noodzakelijke rechtsbijstand.
Als voorbeeld noemt de auteur de recent ingevoerde verschijningsplicht van ouders op de strafzitting van minderjarigen. Na implementatie daarvan bleek dat de extra kosten van die verschijningsplicht voor de rechtspraak 9 tot 16 miljoen euro per jaar bedragen en dat er minstens 24 extra rechters nodig zijn. Wanneer de kosten tevoren waren doorgerekend, was van deze regeling afgezien en waren minder bezuinigingen noodzakelijk.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl