Cultuur & boeken

Willem de Mérode: Dichter van de overgave

Maart 1911 was een belangrijke maand voor Willem de Mérode, onze belangrijkste protestants-christelijke dichter tussen de twee wereldoorlogen. Toen werden enkele gedichten van hem in een literair tijdschrift opgenomen, zijn debuut. In maart 2011, dus precies honderd jaar later, publiceerde Hans Werkman zijn grondig herziene De Mérodebiografie met als titel ”Bitterzoete overvloed”.

Dr. J. de Gier
6 May 2011 19:40Gewijzigd op 14 November 2020 14:51

Willem de Mérode is het dichterspseudoniem van Willem Eduard Keuning (Spijk, 1887-Eerbeek, 1939). Hij groeide op in een gereformeerd onderwijzersgezin, in de luwte, zonder vrienden, verwend door zijn moeder. Hier liggen de wortels van zijn egocentrisme: zich afsluiten voor anderen, kiezen voor afzondering, lezen en dichten. Hier ligt ook de oorsprong van twee lijnen die zich in zijn leven en werk aftekenen: van moederszijde het mystiek bevindelijke, van vaderszijde het belijnd gereformeerde.

Van 1907 tot 1924 was hij onderwijzer in Uithuizermeeden. Zijn eerste dichtbundel –”Gestalten en stemmingen” (1915)– toont reeds een problematische dichterlijke „gestalte” die zich verbergt achter een masker en uitspreekt dat de liefde tegelijkertijd verscheurt en geneest. Behalve het liefdesthema is er het geloofsthema, dat sterk aan kracht wint in volgende bundels als ”De overgave” (1919) en ”Het kostbaar bloed” (1922). De titels verwijzen naar de overgave aan Christus en Zijn vergoten bloed.

Het leven van De Mérode valt in tweeën uiteen: de periode voor en die na 1924. Zijn homofiele aanleg bleef lang verborgen, omdat hij homoseksuele praktisering op grond van zijn geloofsovertuiging afwees. Hij wilde, aldus Werkman, voor jongens een soort vaderrol vervullen, met moederlijke zorg. Maar begin 1924 ging het toch mis. Bij één jongen kwam het tot seksuele handelingen, waarbij het initiatief overigens van de bewuste jongen uitging. Uiteraard stond Uithuizermeeden op zijn kop toen bekend werd wat er gebeurd was. ‘Meester’ Keuning werd veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf en drie jaar ontzegging van het recht het onderwijzersambt uit te oefenen.

De Mérode wist zich schuldig. Voor de predikant die hem in de gevangenis bezocht, toonde hij openlijk berouw en beleed hij schuld. Hij was bereid dit ook schriftelijk te bevestigen, maar weigerde openbare schuldbelijdenis, waarna hij als lidmaat werd geschrapt en hij zijn verdere leven kerkelijk dakloos zou blijven.

Maar hij groeide wel toe naar een verdiept geloof. Ondanks zijn aanleg zou hij nooit meer in de fout gaan. En als dichter zou hij steeds meer ”dichter van de overgave” worden, blijkens versregels als: „laat mij maar eenzaam tot U komen” en „Mijn zoon, geef Mijn uw hart!”

De Mérode woonde van 1925 tot zijn dood in 1939 op een boerderij in Eerbeek. Daar ontwikkelde hij, ondanks vele lichamelijke kwalen, een grote productiviteit. Hij schreef veel –tijdens afmattende dichterlijke explosies– en snel. Hij was een „gedreven veelschrijver.” Terecht stelt Werkman dat hij te veel publiceerde, dat hij strenger had moeten selecteren. Door zijn egocentrische instelling liet hij ook geen goede adviserende leidsman toe in zijn leven.

Maar De Mérode heeft ongetwijfeld prachtige gedichten geschreven. Zijn verzen vallen vooral op door hun beeldende kracht. Hij groeide uit tot onze belangrijkste protestants-christelijke dichter van het interbellum en inspirator van de jonge protestanten rond het tijdschrift Opwaartsche Wegen.

De Mérodes poëzie toont een duidelijke ontwikkeling: thematisch een verdieping van het geloofskarakter, verstechnisch een evolutie van de sierlijke krul –in het voetspoor van onder anderen Geerten Gossaert– naar hardere en sobere verzen. Veel verzen illustreren een paradoxale levenshouding: het leven is ”droef” en ”schoon”, de liefde is ”bitter” en ”zoet”. Vandaar de titel van Werkmans boek: ”Bitterzoete overvloed”. Het draait in De Mérodes werk vaak om verlating, gemis, om het onvervulde verlangen.

De Mérodes schrijverschap was breder dan alleen protestants-christelijk. Niet alleen schreef hij werk onder diverse andere pseudoniemen –zoals Jan Bos en Henri Hooglandt– hij vertaalde ook kwatrijnen van de Perzische dichter Omar Khayyam en gaf twee bundels uit met gedichten in Chinese stijl: ”Chineesche gedichten” (1933) en ”Ruischende bamboe” (1937). Vooral hiermee bereikte hij ook een breder, niet-christelijk publiek en oogstte hij waardering bij critici als Menno ter Braak en Simon Vestdijk.

Een biografie schrijven is riskant. Het eerste gevaar is dat zo veel feiten en feitjes een plek in het boek krijgen dat de omvang buitenproportioneel wordt en de hoofdlijnen ondergesneeuwd raken. Een tweede gevaar is dat de biograaf te weinig afstand neemt en geen oog heeft voor minder fraaie kanten van de ‘held’. Aan deze beide gevaren is Werkman ontkomen: zijn biografie heeft een acceptabele omvang en de negatieve kanten van De Mérode –eenzelvigheid, klaagzieke houding, onredelijke uitvallen– verbloemt hij niet.

De technische kant van De Mérodes poëzie blijft wat onderbelicht. Graag had ik een extra hoofdstuk gezien met een helder overzicht van de dichtopvattingen –de poëtica– van de dichter en de verschuivingen daarin. Verspreid door het boek maakt Werkman daar wel allerlei opmerkingen over, maar dat had dieper gekund, waarbij ik vooral denk aan de verstechniek: niet alleen de beeldspraak, maar ook aspecten zoals klankwerking, strofenbouw, metrum, woordgebruik (archaïstisch tegenover eigentijds) en zinsbouw (de lange volzin tegenover de korte gebeitelde zin).

De omvang van de biografie is vergeleken met de vorige editie van 1983 met zo’n 140 pagina’s toegenomen. Nieuw materiaal dat boven water is gekomen –correspondenties en handschriften– leidde tot verheldering en nieuw inzicht op bepaalde punten. Het is ook een overzichtelijker boek geworden, mede door een samenvattend hoofdstuk aan het eind: ”De wereld van Willem de Mérode (een overzicht, een inzicht)”.

Kortom, Werkmans grondig herziene biografie biedt veel meer dan die van 1983.


Mijn zoon, geef Mij uw hart

De zomernacht werd zwart,

Toen, zacht en duidlijk klonk er

Een klare stem door ’t donker:

Mijn zoon, geef Mij uw hart!

Ik aarzelde … verward …

Was het de wind die zoefde?

En weer zei, maar bedroefder,

De stem: geef Mij uw hart!

Ik wrong mij op den grond,

Tot ik de woorden vond:

Heer, ’t moet door U genomen!

En nog eens overviel

Die stille stem mijn ziel:

Daartoe ben ik gekomen.


Boekgegevens

Bitterzoete overvloed. De wereld van Willem de Mérode, Hans Werkman; uitg. Aspekt, Soesterberg, 2011; ISBN 978 94 6153 039 4; 421 blz.; € 24,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer