Opinie

Gelijkenissen

„Preken over een gelijkenis is de droom van een jonge prediker, maar vaak de nachtmerrie van een ervaren prediker.” Thomas Long, een Amerikaanse hoogleraar in de predikkunde, heeft dit eens gezegd. De exegeet Ian K. Smith zegt het hem graag na. In Vox reformata: Australasian Journal for Christian Scholarship (aflevering 75, 2010) publiceert Smith een artikel over de gelijkenissen in het Lukasevangelie.

2 May 2011 08:56Gewijzigd op 14 November 2020 14:46

In de kerkgeschiedenis zijn de nieuwtestamentische parabels vaak sterk allegorisch uitgelegd. Allerlei elementen uit de gelijkenissen van Jezus kregen een geestelijke betekenis. Wanneer de barmhartige Samaritaan uit Lukas 10, bijvoorbeeld, de neergeslagen en beroofde reiziger verzorgt met olie en wijn, werden hiermee volgens Augustinus geestelijke zaken aangeduid. De olie wees op troost, de wijn op een aansporing tot ijver.

In het negentiende-eeuwse Nederland betoonde C. E. van Koetsveld zich een uitgesproken tegenstander van zo’n allegorische uitleg. Voor het moderne Bijbelonderzoek was de liberale theoloog Adolf Jülicher richtinggevend. Hij suggereerde dat een gelijkenis slechts één boodschap wilde doorgeven. Smith zoekt een weg tussen de uitersten en stelt een vijftal richtlijnen voor die kunnen helpen om een gelijkenis te begrijpen.

In de eerste plaats is het volgens hem nodig om vast te stellen tot welk publiek een gelijkenis gericht is. In Lukas 15 zijn het Schriftgeleerden en Farizeeën. In dat hoofdstuk staat dus de oudste zoon centraal als de enige die niet ‘gevonden’ wordt. De tweede regel is: Zoek uit waarnaar in de gelijkenis verwezen wordt. In Lukas 7 staat een gelijkenis over één schuldheer en twee schuldenaars. Deze gelijkenis verwijst dus naar drie verschillende instanties en kan in drie verschillende ‘boodschappen’ uitgelegd worden.

Het derde advies van Smith is: Neem kennis van de toenmalige cultuur en theologie. Een Farizeeër uit de tijd van het Nieuwe Testament zou niet vreemd opgekeken hebben van een bericht over een priester en een Leviet die een halfdood mens voorbijlopen zonder de handen vuil te maken aan hulpbetoon (Lukas 10). In de vierde plaats doet de Bijbellezer er goed aan zich te realiseren dat een gelijkenis meestal niet over hem als lezer gaat, maar over Gods Koninkrijk en over wat God doet. Ten slotte: als een gelijkenis één duidelijke hoofdboodschap heeft, laat dit onverlet dat er ook andere aansporingen in opgesloten kunnen liggen.


De jaargang 2011 van The Journal of Religion (band 91) begon met een themanummer over Augustinus. Willemien Otten, de voormalige Utrechtse hoogleraar kerkgeschiedenis die nu in Chicago doceert, redigeerde deze aflevering. Een van de bijdragen in het katern is van de hand van de bekende Franse filosoof Jean-Luc Marion. Deze rooms-katholieke denker, die zowel aan de Sorbonne als aan de universiteit van Chicago een leerstoel heeft, schrijft over de mens die zijn rust en bestemming alleen in God vindt en die dan ook zichzelf vindt.

Uitgangspunt is Augustinus met zijn ”Belijdenissen”, waarin de kerkvader heel persoonlijk in gesprek is met God. Maar Augustinus schrijft er ook uitvoerig over de schepping en Marion wil laten zien dat ook de schepping licht werpt op het zelf van de belijdende mens en hoe deze rust kan vinden. De lezer die niet terugdeinst voor een artikel dat een sterk beroep doet op zijn volle aandacht, wordt hier aan het denken gezet, al dan niet met gefronste wenkbrauwen.

Neem bijvoorbeeld Augustinus’ uitspraak dat de mens nergens rust vindt dan in God. Daarin ligt opgesloten dat de mens op God aangewezen is. Dat blijkt ook bij de schepping. De mens is namelijk niet geschapen ”naar zijn aard”, zoals in Genesis 1 van dieren en planten wordt gezegd. De mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Marion knoopt er heel wat gedachten aan vast. Bijvoorbeeld dat de mens, als beeld van God, Die oneindig en onbegrijpelijk is, zichzelf ook niet ten volle kan bevatten. En als de mens zich niet op God richt, Wiens beeld hij draagt, kan hij ook zichzelf niet verstaan of tot zichzelf en tot rust komen. Niet alleen christenen die psycholoog zijn geeft Augustinus hier te denken.


In Vigiliae Christianae (jaargang 65, 2011, aflevering 2) doet Anthony Briggman, van de Amerikaanse Marquette University, een poging het gangbare beeld van de kerkvader Irenaeus bij te stellen. Alom wordt erkend dat Irenaeus eerst en vooral een Bijbels theoloog was. Maar volgens Briggman is deze erkenning al te vaak gepaard gegaan met geringschatting voor Irenaeus’ wijsgerige capaciteiten.

Briggman kiest als voorbeeld van Irenaeus’ wijsgerige competentie een passage uit het werk ”Tegen de ketterijen”. Hier betoogt de kerkvader dat God door de mens niet volledig te kennen is, maar dat Hij wel gekend kan worden vanuit Zijn genadige openbaring in de schepping. Het is echter de vraag of Irenaeus hier, zoals Briggman beweert, inderdaad afhankelijk is van het zogenaamde middenplatonisme.

Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer