Kennedy: Benader civil society genuanceerd
AMSTERDAM – Het is zaak genuanceerd te spreken over het zogenaamde maatschappelijk middenveld van Nederland, dat wil zeggen de maatschappelijke organisaties plus het verenigingsleven.
Dat stelde prof. dr. J. Kennedy vrijdag tijdens zijn oratie als hoogleraar Nederlandse geschiedenis sinds de middeleeuwen aan de Universiteit van Amsterdam.
Een ongenuanceerde benadering leidt alleen tot een misplaatst optimisme, waarin met name wordt gelet op het percentage Nederlanders dat lid is van een vereniging en vrijwilligerswerk doet. Of, zo betoogde Kennedy, juist tot doemdenken, waarin vooral wordt benadrukt dat globalisering, individualisering, de verafgoding van de markt en de opkomst van een onbezonnen populisme de Hollandse traditie van verenigingsverbanden en overleg juist sterk heeft ondermijnd.
In werkelijkheid bestaat ‘hét’ Nederlands maatschappelijk middenveld niet, omdat het historisch gezien voortdurend onderhevig is geweest aan veranderingen, aldus Kennedy. Daarbij deden zich ook interne spanningen voor.
De ontzuiling heeft maatschappelijke organisaties bepaald niet krachteloos gemaakt, zoals wel wordt verondersteld, zo betoogde Kennedy. Hun invloed nam juist toe doordat de overheid via deze organisaties actief naar draagvlak zocht. Dat betekent dat het middenveld zich in de jaren zeventig en tachtig vooral ging richten op belangenbehartiging in Den Haag en soms meer investeerde in zijn lobby dan in zijn achterban, constateert Kennedy. De band van maatschappelijke organisaties met hun achterban en hun vertegenwoordigende kracht namen daardoor wel af. Veel maatschappelijke organisaties zijn daardoor in een identiteitscrisis beland.
De laatste jaren lijkt het tij wat te keren, onder andere doordat de overheid vanwege bezuinigingen diverse taken afstoot naar maatschappelijke organisaties, constateert Kennedy. Lid zijn van een organisatie blijft in Nederland verder de norm. Tegelijkertijd blijft staan dat een grote groep burgers zich niet vertegenwoordigd voelt door maatschappelijke verbanden, aldus Kennedy. Zorgelijk vindt hij ook dat Nederlanders zich liever lijken aan te sluiten bij sportverenigingen en culturele verenigingen dan bij verenigingen met bredere maatschappelijke ambities, die zich bijvoorbeeld inzetten voor mensenrechten of milieu. „Ik denk dus dat er redenen zijn tot enige zorg over de toekomst van de civil society in Nederland, hoewel ik geen alarm wil slaan”, aldus Kennedy.
Om de geschiedenis van Nederland nog beter te kunnen begrijpen, is het volgens Kennedy zaak nog grondiger onderzoek te doen naar de geschiedenis van het maatschappelijk middenveld.