Zending onder Joden, maar ga heidenen niet voorbij
Het is goed als de christelijke kerk het Evangelie eerst aan de Joden verkondigt, reageert ds. C. J. Meeuse op het interview met Jonathan Goldberg (RD 28-4). Maar zending onder de heidenen moet tegelijkertijd beslist niet nagelaten worden.
De gedachte om eerst de Joden het Evangelie te brengen, om hen vervolgens als zendelingen naar de heidenen te zien gaan, is niet nieuw. Ze is zelfs al heel oud. Christus Zelf gebood dit en de apostelen hebben er gestalte aan gegeven.
Als Jonathan Goldberg er dan ook voor pleit dat Joden als zendelingen fungeren voor de verbreiding van de heilsboodschap, slaat hij op een oud aambeeld. Christus Zelf sprak na Zijn opstanding tot Zijn discipelen dat „in Zijn Naam gepredikt moest worden bekering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jeruzalem” (Luk. 24:47). Jesaja had al lang daarvoor geprofeteerd dat het Evangelie uit Sion en Jeruzalem moest uitgaan (Jes. 2:3). Paulus houdt eraan vast als hij schrijft dat het Evangelie „een kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek” (Rom. 1:16). Ook de kanttekenaren bij de Statenvertaling zeggen daarbij dat het Evangelie eerst de Joden en daarna de heidenen verkondigd moest worden.
Het zal ongeveer 25 jaar geleden zijn dat we als zendingsdeputaatschap van de Gereformeerde Gemeenten op een vergadering de wereldkaart afspeurden naar een nieuw zendingsgebied. We hebben toen biddend gezocht naar ”witte plekken” waar het Evangelie nog nooit verkondigd was. Nu schaam ik me er nog voor dat we toen niet aan Israël dachten. Het duurde nog tien jaar voordat in onze gemeenten de ogen opengingen voor de opdracht die we tot dan hadden laten liggen. Ik geloof niet dat we als christenen uit de gojim mogen zeggen –wat sommigen zeggen–: Laat God Zelf de Joden maar wakker schudden; want Hij heeft beloofd dat Hij hen tot jaloersheid zou verwekken „door degenen die geen volk zijn” (Rom. 10:19).
Nu is de vraag of we de heidenen maar even voorbij moeten zien en ons eerst met het Evangelie moeten richten op de Joden, om die vervolgens het werk onder de heidenen te laten doen. Het Joodse volk zou de sleutel zijn voor de opening van de harten van bijvoorbeeld Arabieren. Ik denk dat de sleutel alles met de meerdere Eljakim, de grote Drager van de sleutel Davids, te maken heeft. Dit is Christus. Hij verweet de wetgeleerden dat ze de sleutel der kennis weggenomen hadden (Luk. 11:52), doelend op een Schriftuitleg waarin Hij centraal stond.
Niet de Joden zijn dan de sleutel, maar een zuivere verkondiging van de heilsboodschap is de sleutel. Daarbij is een agressieve methode geen Bijbelse methode. Laat liefde trekken. Die liefde kan de heidenen niet even aan hun lot overlaten. Daarom minderen we niet in het zendingswerk. Je moet het ene doen en het andere niet nalaten.
Het is in overeenstemming met Gods Woord dat God na het toebrengen van veel heidenen Zich weer tot Israël zal wenden. De verharding zal van Israël weggenomen worden als de volheid der heidenen zal zijn ingegaan (Rom. 11:25). Ik denk niet dat wij kunnen uitmaken wanneer dit zijn zal. Simeon had hier, toen hij de Heere Jezus in de armen hield, al oog voor. Hij zong: „Want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien, Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken: Een Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël” (Luk. 2:30-32). Het zal zeker Gods leiding zijn dat er bij Bijbelgetrouwe christenen nieuwe liefde is gekomen voor het Joodse volk. Laten we hun de sleutel der kennis aanreiken. God kan er de harten mee openen.
Paulus ziet perspectief voor de heidenen als de Joden tot bekering komen en schrijft: „Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?” (Rom. 11:15). De profeet Zacharia schrijft over tien heidense mannen die „de slip van een Joodse man” zullen grijpen (Zach 8:23). Achter de ”Joodse man” die hier genoemd wordt, mogen we de Messias zien staan: Jezus Christus. Het Joodse volk moet zijn Messias leren kennen, wil het tot rijke zegen zijn voor de volken.
Daarom houd ik Goldbergs uitspraak: „Als je Israël, het Joodse volk, echt liefhebt, wil je het vertellen over de Messias” graag overeind. Toch moet ons dat niet werkeloos maken in de richting van de Arabieren. We mogen ook zeggen: „Als je het Arabische volk echt liefhebt, wil je het ook vertellen over de Messias.”
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Goes en voorzitter van het deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten.