Robesin doet er weinig én veel toe
DEN HAAG – Een volstrekt zinloze discussie, noemt het Zeeuwse Statenlid Robesin het Kamerdebat over zijn recente bezoek aan het Torentje. Toch ging het dinsdag over iets wezenlijks, namelijk over de onafhankelijkheid van de premier.
Drie kostbare uren verspild? Robesin (Partij voor Zeeland) vindt van wel. Het Kamerdebat over zijn visite bij Rutte was, meent hij, „verloren tijd.”
Dat het in het licht van de samenstelling van het Eerste Kamer om een peanut gaat, is duidelijk. Zeeuwse Statenleden leggen weinig gewicht in de schaal. Alle 39 Zeeuwse Statenleden samen zijn goed voor slechts twee Senaatszetels. Wie Robesin aan zijn kant krijgt, heeft daarmee dus slechts een fractie van het stemgewicht dat hij voor één zetel nodig heeft.
Toegegeven, op een weegschaal met aan beide kanten een kilogewicht kan een milligram voldoende zijn de balans te doen doorslaan. Maar ook van die mogelijkheid lijkt in dit geval geen sprake. De coalitie in de Senaat zal op 23 mei op eigen kracht maximaal 37 zetels halen: 16 voor de VVD, 11 voor het CDA, 10 voor de PVV. De stem van Robesin doet aan dat aantal niets toe. Hoogstens maakt het milligrammetje van die ene Zeeuw het fundament onder de tiende PVV-zetel een piezeltje steviger.
Maar daarmee is het Kamerdebat van dinsdag nog geen „verloren tijd.” Want dat ging over de gewichtige vraag hoe ver een minister-president mag gaan om de uitslag van de Senaatsverkiezing te beïnvloeden.
Dat die vraag door coalitie en oppositie volstrekt verschillend werd beantwoord, lag in de lijn der verwachting. Volgens Rutte, gesteund door VVD, CDA en PVV, is er niets aan de hand. Hem was ter ore gekomen dat Robesin, die normaal gesproken op de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) zou stemmen, aan het twijfelen was geraakt. Typisch gevalletje van een „zwevende kiezer”, aldus de premier. En waarom zou hij met zo iemand niet in gesprek mogen?
Geheel anders keek de oppositie ertegenaan. De premier mocht dan met kracht beweren dat in het gesprek dat hij samen met PVV-leider Wilders met Robesin had gevoerd geen enkele politieke toezegging was gedaan, zodat er van het „ronselen van een stem” (term van GroenLinksleider Sap) absoluut geen sprake was, zolang de oppositie niet te horen kreeg wat er dan wél in het Torentje besproken was, bleef zij wantrouwend. Rutte heeft het ambt van minister-president „schade toegebracht en de schijn van een deal niet weggenomen” (Cohen, PvdA), moet „de stap van VVD-leider naar premier nog altijd zetten” (Roemer, SP) en heeft niet kunnen voorkomen „dat de geur van het kopen van een stem blijft hangen” (Rouvoet, ChristenUnie).
Juist op dat laatste punt spitste het debat zich toe. Had Robesin nu de toezegging gekregen dat, als hij op 3 mei op de coalitie stemt, de Zeeuwse Hedwigepolder niet onder water wordt gezet? „Nee”, zei Robesin dinsdag in deze krant. „Nee”, zei ook premier Rutte. „Maar zeker weten we het niet”, hield de oppositie vol.
Beide partijen naderden elkaar geen millimeter. Daaraan veranderde ook de insteek van SGP-leider Van der Staaij niets. Hij introduceerde twee algemene begrippen om de situatie te kunnen beoordelen. Een „dienaar van de kroon” moet in dit soort gevallen „wijze terughoudendheid” betrachten, aldus Van der Staaij. Tegelijk mag, bij naderende verkiezingen, van de Kamer „enige ruimhartigheid” verwacht worden in het beoordelen van daden van een premier, die nu eenmaal vaak tevens partijleider is.
Tot ergernis van de oppositie weigerde Van der Staaij met behulp van deze criteria een oordeel te geven over de concrete zaak waarover het nu ging. „We moeten als Kamer niet steeds heel minutieus gaan bepalen of een premier net wel of net niet over de schreef is gegaan.”
Toch…, een béétje over de schreef leek hij ook in de ogen van de SGP’er wel te zijn gegaan. „Als ik zeg dat een volgend gesprek beter in de fraaie Hedwigepolder kan plaatsvinden, betekent dat iets. Want ik kan u verzekeren: daar staat het Tórentje niet.”