Bestuur van Rikuzentakata verdween in de tsunami
De eerste drie weken na de aardbeving en de tsunami van 11 maart kampte het Japanse rampgebied met enorme tekorten aan voedsel en benzine. De wereld keek verbaasd toe. Waarom kon een modern en goed georganiseerd land als Japan de problemen niet aan?
In evacuatiecentra stierven bejaarden door de kou en gebrek aan voedsel. In goed bevoorrade evacuatiecentra bestond het ontbijt uit vier kleine donuts en een klein flesje vitaminedrank. Men was al blij als men twee maaltijden per dag had.
Vaak was het enorm behelpen. In een tot evacuatiecentrum omgebouwde boeddhistische tempel in de Japanse stad Rikuzentakata arriveerde de eerste hulp pas op de vijfde dag. En dat was nog mondjesmaat. „Een paar 2 literflessen water, 35 broodjes, een doos bananen en een doos paddenstoelen”, zegt Keiko Furiyama, de priester van de tempel. Daar moesten meer dan honderd mensen een dag van leven. „We vroegen om meer voedsel.” Maar het duurde uiteindelijk een week voordat de toelevering realistischer werd. Het probleem deed zich voor bij alle tachtig evacuatiecentra in de totaal verwoeste stad.
„We wisten het juiste aantal geëvacueerden niet”, zegt Koichi Shirakawa, chef van de dienst algemene zaken van de gemeente Rikuzentakata. „We vroegen het rampencentrum van de prefectuur aanvankelijk om 8000 maaltijden. Dat bleek onvoldoende. Stap voor stap kwamen we erachter hoeveel maaltijden er nodig waren. Het bleek twee keer zo veel te zijn als we aanvankelijk hadden ingeschat.”
„De telefoonverbindingen waren verbroken, ook voor mobiele telefoons”, legt Shirakawa uit. „En de wegen waren onbegaanbaar.” Doordat een derde van het gemeentepersoneel was omgekomen of vermist werd, had de stad ook de mankracht niet om betere informatie te vergaren. Bovendien: het stadhuis lag in puin en ook het rampencentrum van Rikuzentakata was door de tsunami weggevaagd. Het was, kortom, enorm behelpen.
„Het duurde een week voordat de communicatiemiddelen weer enigszins op orde waren”, vertelt burgemeester Futoshi Toda. „Maar zelfs nu werkt het gewone telefoonnetwerk nog niet.” Wat over is van de stad wordt gerund met behulp van satelliettelefoons, het inmiddels wel herstelde netwerk voor mobiele telefoon en verbindingseenheden van de Japanse strijdkrachten.
Toch is de situatie in Rikuzentakata nog redelijk goed te noemen. Ter vergelijking: het complete bestuur van een nabijgelegen stad verdween in de tsunami. Alle bestuurders, inclusief de burgemeester, kwamen om. Het stadsarchief en het bevolkingsregister verdwenen in het water. Niemand die leiding kon geven, niemand die op de hoogte was van procedures na een ramp, niemand die wist hoeveel vermisten er waren. De overlevenden waren de eerste dagen na de tsunami volledig op zichzelf aangewezen.
De onvoorstelbaar grote schaal van het Japanse rampgebied, de totaliteit van de verwoesting: ze maakten de hulpverlening en de communicatie in het gebied vrijwel onmogelijk. In een strook van zo’n 600 kilometer lang zijn vrijwel alle snelwegen beschadigd. Honderden wegen langs de kust zijn weggespoeld of geblokkeerd. Alle spoorverbindingen in Oost-Japan lagen plat of zijn verwoest. De twee belangrijkste vliegvelden in het rampgebied konden niet meer gebruikt worden. Het vliegveld van Sendai lag zelfs onder water. Het was door de tsunami zo geïsoleerd en onbereikbaar geworden dat de 1300 mensen die het dak van het terminalgebouw op waren gevlucht pas drie dagen na de tsunami konden worden gered.
In kuststeden als Rikuzentakata waren winkels, brandweerkazernes, vrijwel alle ziekenhuizen en klinieken, politiebureaus, het stadhuis en andere overheidsgebouwen, het station, de spoorweg en duizenden woningen weggevaagd. Door de zwaar beschadigde infrastructuur konden de overlevenden geen kant op. Bovendien had de tsunami tienduizenden auto’s verwrongen tot onbruikbare karkassen.
En dan bemoeilijkte ook nog de geografie van het rampgebied de toevoer van hulpgoederen. Oost-Japan is een langgerekte, smalle, onherbergzame strook van zo’n 200 kilometer breed, omringd door zee. Aanvoer via de oostkust was vrijwel onmogelijk doordat alle havens verwoest waren. Drijvende eilanden van puin maakten de kust onveilig voor nagenoeg alle schepen, behalve speciale vaartuigen van de Japanse en de Amerikaanse marine. Doordat de westkust veel minder ontwikkeld is, zijn de havens daar niet echt een alternatief. Een bergkam snijdt het gebied in tweeën. Wegen en spoorverbindingen lopen vrijwel allemaal parallel aan de bergen en de kust. Slechts weinig wegen doorsnijden het berggebied, en verscheidene daarvan zijn ook nog eens gesloten door sneeuw of lawines. De hulp moest dus –over binnenwegen of een enkele snelweg die nog bruikbaar was– komen vanuit Tokio in het zuiden of Hokkaido in het noorden. De tocht van Tokio naar Sendai, een afstand van 300 kilometer, nam via de binnenwegen aanvankelijk achttien uur in beslag.
Benzine was in het hele gebied ten noorden van Tokio amper te krijgen. Zelfs in gebieden die niet door de aardbeving en de tsunami waren getroffen stonden kilometerslange rijen auto’s voor de weinige tankstations die nog open waren, vaak voor maar een klein beetje benzine.
„Dit was voornamelijk een distributieprobleem”, zegt Yoshikazu Kobayashi, hoofd van de oliegroep bij het Instituut van Energie en Economie Japan. „Er was voldoende olie in geheel Japan, maar veel tankwagens, tankstations, raffinaderijen en olieterminals in het rampgebied waren zwaar beschadigd of verwoest.” Zes olieraffinaderijen kwamen stil te liggen. De raffinaderij in Sendai, die 145.000 vaten per dag produceerde, raakte zo zwaar beschadigd dat ze op zijn vroegst volgend jaar weer in productie komt. „Zo’n twee derde van de olieraffinage van Oost-Japan was getroffen”, legt Kobayashi uit. „Dat is ongeveer een derde van de totale capaciteit.”
Wat de situatie verergerde was ironisch genoeg de enorme efficiëntie van Japanse oliebedrijven. „Door de slechte economie van de afgelopen jaren en de daarmee gepaard gaande teruglopende vraag naar benzine hebben bedrijven hun bedrijfsvoering operaties aanmerkelijk geoptimaliseerd”, vervolgt de expert van het instituut. „Niemand wil meer tankwagens hebben, dus er waren onvoldoende aantallen om de plotseling kolossale vraag aan te kunnen. Daarbij kwam dat de wagens die er wel waren, veel langere afstanden moesten afleggen.”
De verwoesting, benzinetekorten en elektriciteits- en communicatiestoornissen hadden ingrijpende gevolgen voor het distributiesysteem van Oost-Japan. Bedrijven vielen als dominosteentjes om. De industriële en commerciële ontwrichting ging veel dieper dan de wereldwijd vermelde problemen in de Japanse auto-industrie. Het hele distributiesysteem in Oost-Japan lag in puin. Schappen in winkels en supermarkten van Tokio tot aan noordelijk Japan bleven leeg. „Zelfs nadat we vijf dagen na de ramp weer elektriciteit hadden, konden we veel leveranciers niet bereiken doordat het telefoonnetwerk plat lag”, zegt Yu Eguchi, filiaalmanager van supermarktketen Marue in de stad Ichinoseki. Toen het Eguchi eindelijk lukte om koopwaar voor zijn supermarkt te vinden, was er vaak geen benzine om het vervoeren. „Doordat het transport te lang duurde, konden we geen vers voedsel van ver halen. Dan was het bedorven tegen de tijd dat we het geleverd kregen. Veel producten waren ook gewoonweg niet te krijgen. Fabrieken waren verwoest, hadden zware schade of kampten met te weinig personeel, doordat werknemers om het leven waren gekomen.”
Als er één product niet te krijgen was, had dat vaak gevolgen voor een reeks aan andere producten. Veertig procent van de productiecapaciteit van petflesdoppen was door de aardbeving en tsunami weggevallen. Dat had direct gevolgen voor de toevoer van gebotteld drinkwater en andere dranken. Doordat de fabrieken die melkpakken produceerden waren verwoest, kon er geen melk worden geleverd.
Wat deze ramp duidelijk heeft gemaakt is dat het Japanse noodhulpapparaat grote rampen zoals deze niet het hoofd kan bieden. De belangrijkste schakel in het Japanse systeem is het rampencentrum van de prefectuur, vergelijkbaar met een Nederlandse provincie. Bij de prefecturen komen de hulpgoederen binnen, die aan de hand van aanvragen worden toegewezen aan evacuatiecentra in steden en dorpen. „De prefecturen waren overweldigd door het volume van hulpgoederen en aanvragen”, zegt Seiji Koiwa, adjunct-hoofdredacteur van de Iwate Nichi Nichi Shinbun, een dagblad in de prefectuur Iwate. „Een ramp van deze schaal hebben we nog nooit ervaren. De prefecturen hadden hun handen zo vol aan de ontvangst en verwerking van binnenstromende hulpgoederen dat ze er niet aan toekwamen die onmiddellijk naar de hulpbehoevenden te sturen. Ze kwamen handen tekort.”
Bovendien was het systeem enkel georganiseerd om de evacuatiecentra te bevoorraden. Dat is gebaseerd op het idee dat na drie dagen de commerciële sector zich voldoende heeft hersteld en mensen die niet in dergelijke centra verblijven daar hun voedsel kunnen kopen. Maar in kuststeden waren alle winkels weggevaagd. Overlevenden konden ook niet op zoek naar voedsel in het binnenland vanwege verwoeste wegen, weggespoelde auto’s of het tekort aan benzine.
„We hoorden verhalen van geïsoleerde mensen die met witte vlaggen zwaaiden naar helikopters van de Japanse luchtmacht”, zegt Koiwa. „Velen liepen elke dag urenlang naar het dichtstbijzijnde evacuatiecentrum om daar voedsel te halen, dat zij vervolgens deelden met hun buren.”
Een bijkomend probleem is dat er niets tussen de prefectuur en de premier staat. Wanneer een ramp meer dan een enkele prefectuur treft, zoals nu het geval was, is er geen overkoepelend orgaan dat de communicatie en de activiteiten tussen de verschillende prefecturen, het leger en andere partijen kan coördineren. „Dit gaat een discussie teweegbrengen”, zegt de adjunct-hoofdredacteur. „We hebben een nieuw systeem nodig.”