Geen Pesach voor Jezus
Met Pesach gedenkt en viert Israël de uittocht uit Egypte. Na de tien plagen is de farao eindelijk bereid de Israëlieten te laten gaan. Mannen, vrouwen, kinderen én het vee mogen vertrekken om op weg te gaan naar het door God beloofde land. Dat ook de dieren mochten wegtrekken, staat er in Exodus expliciet bij. Zonder dieren was de offerdienst, de dienst der verzoening, namelijk niet mogelijk.
En dan ben je zomaar bij het hart van Pesach en Pasen. Dieren worden geofferd en het bloed wordt gestreken aan de posten van de deuren van de huizen waarin de Israëlieten wonen. Sommige exegeten zien de deurposten als een heenwijzing naar het latere altaar in de tempel, waartegen het bloed van de geofferde dieren geworpen moest worden. Overal waar de engel van het verderf bloed ziet, gaat hij voorbij. Pesach: voorbijgang.
De Israëlieten kregen van God de opdracht om ieder jaar dit paasfeest te vieren en zo te gedenken dat Hij hen had weggehaald uit het doodsland van Egypte. Tot op de dag van vandaag is Pesach, dat begint op de veertiende dag van de maand Nisan, een feest dat in Israël groots gevierd wordt. Zij het dat de meeste Israëliers het feest tegenwoordig op net zo’n seculiere wijze vieren als in Europa het kerst- en paasfeest wordt ingevuld.
Het is in deze Joodse cultuur dat de kruisiging van Jezus plaatsheeft. In en buiten Jeruzalem is het een drukte van belang, omdat alles gereedgemaakt moet worden voor Pesach. Als die dag de zon ondergaat, zal het feest beginnen. Voor die tijd moeten de tienduizenden lammeren –sommige bronnen spreken zelfs over honderdduizenden offerdieren– naar de tempel gedreven worden om geslacht te worden. Daar begint het slachten, naar het voorschrift van God gegeven in Exodus 12, op de veertiende Nisan, „tussen twee avonden.” Dat wil zeggen: zo rond drie uur in de middag.
Kinderen zullen de ouderen vragen waarom deze dag anders is dan al die andere dagen. En de vaders zullen uitleggen dat dit feest gevierd wordt omdat ooit, lang geleden, het volk door de God van Israël uitgeleid werd uit het land Egypte, waar ze als slaven werden onderdrukt.
En dan, op die drukke laatste dag voor het feest, is daar dat wonderlijke gebeuren op Golgotha, net buiten Jeruzalem. Langs een belangrijke weg naar de stad staan drie kruisen. Maar de aandacht van de voorbijgangers richt zich vooral op de middelste Kruiseling, Jezus van Nazareth. Boven Zijn kruis is een bordje bevestigd met daarop in drie talen de mededeling dat hier de Koning der Joden gehangen is.
Ongetwijfeld is er onder het kruis door de voorbijgangers druk gediscussieerd. Over Jezus en Zijn prediking. Over het feit dat Hij het tempelplein had schoongeveegd. En over de opwekking van Lazarus en de genezing van zieken. En vooral over het feit dat Hij Zichzelf Gods Zoon noemde. Pure godslastering, vinden ze het. Wordt in de Thora niet het Joodse volk aangeduid als de Zoon van God, de Knecht des Heeren? Daarom hebben ze deze rabbi uit Nazareth bij Pilatus gebracht en uiteindelijk heeft hij besloten tot Zijn kruisdood. Nét voor het begin van Pesach.
De dag vordert. En nergens staat het leven stil om de kruisiging van Jezus. Maar dan, om twaalf uur ’s middags, op het zesde uur, zakt de zon ineens weg in een nevel van duisternis. Ouderen kijken vertwijfeld naar de lucht en kinderen grijpen angstig de hand van hun vaders. „Wat is dit, abba?”
Misschien ziet een jochie dat de rabbi heeft horen vertellen van de uittocht uit Egypte, wel een verband. Het is toch bijna Pesach? En dan denken ze er toch aan dat toen, in Egypte, het ook ineens zomaar donker werd? Drie dagen lang. En het was niet wat schemerig, maar er was dikke duisternis, had de rabbi gezegd. Zó stond het in de Thora. Jahweh had tegen Mozes gezegd dat het zo donker zou zijn dat je de duisternis als het ware kon beetpakken.
Drie uren blijft het donker. Drie uren duisternis over Golgotha en de wereld. Maar als je niet beter wist, zou je denken dat het drie dagen waren. Net als destijds in Egypte. Hij Die gezegd had dat Hij het Licht der wereld is, werd door Zijn Vader gehangen in het donker van de totale godverlatenheid.
Eeuwen geleden had God tegen Mozes gezegd dat de eerstgeborenen van Israël veilig zouden zijn achter de deurposten waaraan het bloed gestreken was. De verderfengel zou voorbijgaan. Hij zou ”overslaan”, zoals het woordje Pesach ook vertaald kan worden.
Maar hier, bij dit bebloede kruis, houdt de doodsengel juist halt. Géén Pesach, geen voorbijgang voor Jezus, de eerstgeboren Zoon van de Vader.
Hier, op deze heuvel op enkele honderden meters afstand van de tempelberg Moria, komt er na eeuwen een antwoord op die bange vraag van Izak, die met zijn vader Abraham gaat offeren. „Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?” God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, had Abraham gezegd.
Waar?
Hier.
Op Golgotha.
Dan, na drie uren én op het moment dat in de tempel het slachten van de duizenden offerdieren begint, legt Jezus met woorden uit Psalm 31 Zijn Geest in de handen van Zijn Vader. Er is een aardbeving, in de tempel scheurt het voorhangsel, maar voor de mensen in Jeruzalem gaat het leven snel weer z’n gewone gang. Alle aandacht is gericht op het heilige ritueel in de tempel, waar het bloed van de duizenden offerdieren onder het zingen van de tempelkoren tegen het altaar gestort wordt. Net als het destijds, in Egypte, aan de deurposten werd gestreken.
Op Golgotha wordt het stiller en stiller. Een Romeinse soldaat steekt een speer in de zijde van Jezus om te zien of Hij echt overleden is, zodat Zijn benen niet gebroken hoeven te worden. Het Paaslam moet immers volkomen zijn. Er komen bloed en water uit de wond gestroomd. Ook hier is er weer een zachte maar duidelijke echo uit Egypte. Daar beschermde het bloed de Israëlieten en werd het water van de Rode Zee de ondergang van de farao en zijn leger.
Het is bijna avond. De dag is haast voorbij, want voor de Joden eindigt de dag met de zonsondergang. Vervolgens begint, met het vallen van het duister, een nieuwe dag. Pesach staat op het punt van beginnen. Snel wordt het lichaam van Jezus afgenomen van het kruis en door Jozef van Arimathea en Nicodemus in doeken gewikkeld en in het graf gelegd. De cirkel die begon toen Maria haar eerstgeboren Zoon in doeken wond en in de kribbe legde, sluit. Maar niet voorgoed.
Het water van de dood heeft zich gesloten boven Jezus Christus. Hij verdronk in hetzelfde water waarin ooit de farao verdronk. En zo alleen werd Hij, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis het noemt, „onze Rode Zee.” Hij is de Weg door de zee van de dood heen naar het leven. Het eeuwige leven. Want Jezus komt niet terug uit de dood, maar Hij gaat door de dood heen om die dood aan de andere kant open te breken. En daar, aan de overkant, heeft de laatste vijand geen enkele zeggenschap meer.
Pilatus installeert wachten bij het graf. Ze lijken veel op de engelen die na de zondeval het paradijs bewaakten. Maar schijnt bedriegt, want deze soldaten zijn doodsengelen. Zij moeten voorkomen dat Gods Zoon, de Messias van Israël, aan de achterkant van de dood opstaat. Stel je voor.
Maar op Pasen verliest de dood het definitief van het leven. De Romeinen verliezen het van de God van Israël. Als de paasmorgen aanbreekt, wordt de plaats van de wachters ingenomen door engelen. Hemelboden die niet bedoeld zijn om de mens uit het paradijs te verjagen, maar om hem te nodigen in het lége graf. „Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft.”
Gods Zoon is het eerste Offerlam dat niet in de dood blijft, maar de dood openbreekt en deze laatste vijand zo voorgoed vernietigt.
Het is het eerste Offerlam dat opstaat uit de dood. „En ik zag, en zie (…) een Lam, staande als geslacht…”
Goede Vrijdag krijgt een antwoord: Pasen.
Nicea ontkoppelt Pesach en Pasen
In Nicea moest het conflict beslecht worden tussen de christenen die tegelijk met de joden het paasfeest wilden vieren en zij die dat beslist niet wilden.
Het eerste concilie van Nicea in 325 wordt wel het eerste oecumenische concilie genoemd. Het werd bijeengeroepen door keizer Constantijn de Grote, tijdens het pontificaat van paus Silvester I, en was een samenkomst van 318 bisschoppen.
Op dit concilie werd de officiële leer van de toenmalige kerk vastgelegd. De voornaamste aanleiding tot het bijeenroepen van het concilie was de onrust die ontstaan was door Arius, die leerde dat Jezus niet Zelf God is, maar het eerst geschapen Schepsel. Het concilie verwierp deze leer als ketterij.
Het concilie moest ook een beslissing nemen over de datum waarop christenen het paasfeest zouden vieren. Uiteindelijk werd besloten om de datum waarop de Joden het Pesach vieren voor de viering van het christelijke paasfeest los te laten. Pasen zou voortaan gevierd worden op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Het concilie wilde namelijk niet de „afschuwelijke” joden volgen in de viering van hun Pesach.
Het besluit van het concilie is later wel geïnterpreteerd als een duidelijk teken van de invoering van de vervangingstheologie. De christelijke kerk is in die visie in de plaats gekomen van het volk Israël.
Sommigen noemen het zelfs een antisemitisch besluit, al wordt met die aanduiding het concilie van Nicea niet volledig recht gedaan. De term „afschuwelijke joden” is daarmee overigens zeker niet goedgepraat. Afgezien van het feit dat dit op z’n zachtst gezegd geen kerktaal is, zijn het juist dit soort uitdrukkingen die later christenen hebben aangezet tot jodenhaat.
Overigens moet daarbij gezegd worden dat de joden zelf de ontkoppeling van Pesach en Pasen niet betreurden. Pesach kan, in de ware zin, volgens hen namelijk alleen gevierd worden door mensen die joods zijn. In Exodus 12 wordt, bij de instelling van het Pascha, door God ook nadrukkelijk verboden dat een „uitlander”, een „huurling” of een „onbesnedene” het Pascha zal eten.
Bijkomend gevolg van het besluit van het concilie van Nicea is echter dat tot in 2011 toe de verbanden tussen Pesach en Pasen niet meer automatisch duidelijk zijn. En dat is, eufemistisch uitgedrukt, een flinke verarming.