Gevangen na weigering zondagsarbeid
LEUSDEN – Robben: op ellebogen en knieën zo snel mogelijk vooruit zien te komen. Het was een van de sadistische plagerijen in Kamp Amersfoort. Nico Starrenburg was nog maar 16 jaar. Oud genoeg om de marteling te ondergaan.
Starrenburg is 82 geweest en daarmee een van de jongsten van de 212 oud-gevangenen van Kamp Amersfoort die nog in leven zijn. De oudste aanwezigen dinsdag tijdens de jaarlijkse herdenking in het voormalige kamp waren 98 jaar.
Starrenburg was in het kamp geen Nico, maar nummer 1392. „Het staat in mijn geheugen gegrift”, vertelde hij dinsdagmiddag. „Net als mijn celnummer in het Scheveningse Oranjehotel: 412.”
Dat de jonge Scheveninger aan de Duitse bunkerbouw moest meehelpen, vond hij al erg. Maar toen hij bevel kreeg ook ’s zondags te werken, weigerde hij. ’s Maandags hóéfde hij niet meer te werken: twee mannen van de Sicherheitsdienst wachtten hem op. „Ik had direct boeien om. Even later, in de gevangenis, stond ik om me heen te kijken, verbijsterd over wat me overkwam.”
In cel 412 was hij de jongste van vijf. Toen na drie maanden het bevel „Starrenburg, fertig machen” klonk, hoopte hij op de vrijheid. In plaats daarvan wachtten hem zes weken in Kamp Amersfoort en daarna drie maanden dwangarbeid op een eiland voor de Duitse kust. Ook al was hij nog maar 16. Hij overleefde een zwaar bombardement. Het eiland telde daarna zoveel gaten dat een Duitser het vergeleek met een poffertjespan.
De bewakers in Amersfoort waren wreed. Een gevangene kreeg een stokslag op zijn ogen: bril aan barrels. Een ander zei op appèl steeds z’n nummer net te vroeg of net te laat. Door de zenuwen werd dat er ook niet beter op. Een afstraffing was het gevolg. Pompen was ook een pesterij die de Duitse en Nederlandse bewakers graag toepasten: door de knieën, armen vooruit, eindeloze bewegingen, tot een gevangene van vermoeidheid omviel…, en direct weer overeind geslagen werd.
Dinsdag was het 66 jaar geleden dat de SS het kamp met zijn bijna 500 gevangenen overdroeg aan mevrouw Van Overeem, van het Rode Kruis. Daardoor was het zestien dagen lang een vrije enclave in bezet gebied. De Rode Kruisvlag werd gehesen, de Nederlandse veiligheidshalve nog niet. Van Overeem hield een toespraak en in een ziekenbarak werd het Wilhelmus gezongen. De weg naar de kamplocatie is drie jaar geleden naar haar vernoemd.
Jaarlijks worden degenen herdacht die het kamp niet overleefden, en wordt in herinnering geroepen welke ontberingen de gevangenen moesten doorstaan. Dan wordt ook steeds weer verwezen naar al het geweld dat er na 1945 nog is geweest. „De twintigste eeuw geeft ons weinig reden tot optimisme”, zegt dr. W. ten Have, directeur holocaust en genocidestudies van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Hij leest getuigenissen voor uit Cambodja (1975), Noord-Irak (1988) en Ruanda (1994). Steeds weer is het hetzelfde proces: negatieve beeldvorming over een bevolkingsgroep, ontrechting, isolering, en dan mishandeling, gevangenschap en deportatie, of erger. Vaak spelen propaganda, invloed van leiders en groepsgedrag een grote rol. „Van ons mag worden verwacht dat we attent zijn op situaties die voorboden kunnen zijn van massaal geweld.”
Deze maand is het een halve eeuw geleden dat in Israël het proces tegen Adolf Eichmann, een van de architecten van de Holocaust begon. „Hij zei dat hij slechts bevelen uitvoerde, maar sinds dit proces is dat excuus niet meer geloofwaardig”, zegt Ten Have. „Iedereen blijft zelf verantwoordelijk voor zijn daden.”
Regimentsfanfare Garde Grenadiers en Jagers van de Koninklijke Landmacht laat de taptoe infanterie horen. De appèlklok wordt geluid. Dan volgen twee minuten stilte.
Oud-gevangenen en nabestaanden trekken naar het monument ”Gevangene voor het vuurpeloton”. Een stenen man temidden van openbloeiende natuur, maar ooit een plaats waar arrestanten in doodsangst hun laatste ogenblikken beleefden. Huiveringwekkend.
Twee oud-gevangenen leggen een krans. Ter gedachtenis aan hen die de bevrijding niet mochten beleven. Zij kwamen nooit meer thuis.