De buurtwinkel kwijnt
Veel winkeltjes op de hoek leggen het loodje. De buurtsuper, de bakker, de visboer. De concurrentie van de grote jongens is moordend.
Het aantal buurtwinkels in Amsterdam is in 35 jaar tijd gehalveerd, het aantal supermarktmedewerkers verdubbeld, zo leert recent onderzoek van de Dienst Onderzoek en Statistiek. Een buurtwinkel biedt méér dan een product. Vier portretten van hardwerkende ondernemers. „Veel uren, weinig geld.”
Negen soorten haarlak
Een grijzende dame parkeert haar rollator op de stoep van het supertje. Krop sla voor 0,59 euro, gehakt voor 2,49 euro.
Het is stil in Speuld, een buurtschap onder de rook van Ermelo. Af en toe stopt er een auto bij de Troefmarkt aan de Garderenseweg. „Een buurtsupertje met alles erop en eraan”, omschrijft Anja Vlot (55) haar onderneming. Zeven winkelwagentjes, drie gangpaden, één kassa.
Het buurtwinkeltje –90 vierkante meter– zit al zeventig jaar op deze plek. Levensmiddelen, schoonmaakartikelen, zuivel. Elke dag vers brood van de warme bakker. Veertien jaar zwaait Vlot de scepter in de minisuper. „We hebben alles in het klein.” Speuld kan echter wel kiezen uit negen soorten haarlak.
Twee oudere dames wisselen het laatste nieuws uit over de buikgriep van een buurvrouw. Zelf is dame één ook niet lekker. „Ik was vanochtend zo drâ”, deelt ze ongevraagd mee. „Ik kon niet op gang komen.” En passant informeert ze bij dame twee: „Ben je al door de rommel heen? Heb je alles weer ’n bietje op stee?”
De buurtwinkel is hét middelpunt van de plaatselijke nieuwsvoorziening. „Ik weet alles altijd als eerste”, zegt Vlot. „Als er een politieauto stopt in het dorp heb ik in een mum van tijd volk in de winkel: Heb je het al gehoord?” Ik heb het er druk mee.” Ze vindt het prima. „Licht nemen ze iets mee.”
Ook in een kleine winkel is het hard werken. Vlot staat er alleen voor, na het overlijden van haar man vorig jaar. „Eerder kon ik het nog eens aan hem overlaten. Nu kan ik eigenlijk niet meer ziek zijn.” Op drukke momenten springt een winkelhulpje bij.
Vlot doet haar werk met plezier. „Het geeft afleiding”, zegt ze opgeruimd. „Ik moet er niet aan denken dat ik dit niet zou hebben.” Ze maakt lange dagen. Zeven uur op, halfnegen winkel open, halfzes winkel dicht, na sluitingstijd de papieren. „Ik moet niet mijn uren tellen.”
Ondanks zware concurrentie van supermarkten slaagt het buurtwinkeltje erin stand te houden. „Ik ben duurder dan een supermarkt, dat weet ik ook wel. Ik kan ook goed begrijpen dat het te duur is voor een gezin met kinderen. Maar ik zeg altijd: Als iedereen íéts bij me koopt, heb ik mijn boterham en houdt het dorp zijn winkel. Ze moeten het je ook gunnen, hè?”
Buurvrouw één gunt het haar zonder meer. „’t Is toch jammer als ze hier weggaat. Ik kan voor m’n boodschappen nu lekker in het dorp blijven.” Sluiting zou een groot verlies zijn. „Een dorp zonder winkel is geen dorp.”
Bloemen op de pof
Met een tuinslang begiet Cock Verloop zijn bloemen en planten. Elke dag vers van de veiling. Utrecht geniet ervan.
Ruim tachtig jaar zit ”Jopie’s bloemenhuis” op de hoek van de Kanaalstraat in de volksbuurt Lombok. „Een ambachtelijke bloemenwinkel waar alles nog kan”, licht eigenaar Cock Verloop (54) toe. „Veel mensen noemen me Joop, maar dat was m’n oma.”
Iedere ochtend rijdt Verloop om halfvier naar de bloemenveiling in Ede. De bloemist –70 vierkante meter winkel, drie man personeel– neemt dagelijks zo’n 100 tot 150 bakken vers groen mee. „Prachtig werk. Ik zou niet anders willen. Zo vrij als een vogeltje.”
De bloemist heeft Lombok langzaam zien verkleuren. De autochtone Utrechters trokken weg, buitenlanders namen hun plaats in. „Ik heb de eerste Turkse groenteboer zien komen.” Van de tientallen winkeltjes zijn ongeveer alleen de bloemist, de paardenslager en de lampenzaak nog Nederlands.
Verloops klantenbestand bestaat desondanks voor 80 procent uit Nederlanders. „Uit heel Utrecht komen ze hier bloemen halen. Kwaliteit wint elke strijd, zeg ik altijd.” Moeite met zijn buitenlandse buren heeft de bloemist niet, behalve met het „gajes” onder de jongeren. „Allochtonen zitten soms iets anders in elkaar. Daar moet je rekening mee houden. Ze komen gerust om twee uur binnen met de vraag of ik om drie uur een bruidsboeket klaar kan hebben. Zo werkt dat. Bij mij kan dat”
De bloemist –grijzende krullen, tattoo-hartje op de arm– kent veel klanten van gezicht. Een kinderwagen rijdt langs. „Zij is net bevallen. Ik weet precies hoe het allemaal gegaan is. Joh, je staat hier de hele dag te kletsen.”
De gemoedelijkheid van Lombok wil hij voor geen goud missen. „Ik ga hier nooit weg. Als ik bij de overbuurman een gebraden kippie ga halen, krijg ik ruzie als ik wil betalen. Zo werkt dat in Lombok.” De bloemist kijkt zelf ook niet zo nauw. „Een klant die even geen geld op z’n pin heeft, betaalt later maar een keer. Daar zeuren we niet over. Zo veel vertrouwen moet je hebben. Dat kan nog in een buurtwinkel. ’t Komt ook altijd goed. Soms dagen later. Een tevreden klant is belangrijker dan een handvol geld.”
De recessie eist haar tol. De bloemist heeft de afgelopen jaren zeven collega’s in Utrecht hun deuren zien sluiten. Verloop heeft ook vier „magere jaren” achter de rug. „Met werkweken van zeventig uur kan ik net quitte spelen. Elke benzinepomp heeft tegenwoordig bloemen. Maar al verdien ik twee jaar niks, dan ga ik toch door.”
Bakker voor de buurt
Voor dag en dauw is bakker Corné ten Veen uit de veren. Elke nacht om halfeen. De klant wil graag vers brood.
De bakkerij in De Kraats, het ‘groene hart’ tussen Bennekom, Ede, Wageningen en Veenendaal, dateert uit 1923. In 1951 neemt grootvader Kees ten Veen het buurtbakkertje over. Ruim 25 jaar later volgt zoon Joop hem op.
Kleinzoon Corné (31) staat te boek als de derde generatie. Sinds vorig jaar is de jonge ondernemer –samen met zijn vrouw Ingrid– eigenaar van de brood- en banketzaak. „Best een grote stap. Als je ermee begint, ben je er niet zomaar vanaf.” Het familiebedrijf telt 2 winkels met ruim 25 man personeel.
De ambachtelijke bakkerij levert elke dag vele honderden broden. Van ‘gewoon’ wit en bruin tot binnenveldbrood en ”engse roggestoet”. Maar ook boterkoek, cake en moorkoppen. „Alles vers uit eigen bakkerij.”
Specialiteit is speltbrood, gemaakt van een ouderwetse graansoort die „minder agressief” is dan moderne tarwe. „Goed bij darmproblemen. Klanten hiervoor komen overal vandaan, uit Rhenen, Veenendaal, Doorwerth, Renkum.”
Een brood bakken kost in totaal vier uur. De bakker weegt en kneedt, moduleert en decoreert, bakt en verpakt. „Het is nachtwerk. Ik sta altijd om halfeen op. Om zeven uur moet het gebakken zijn.” Het baksel vindt zijn weg naar de eigen winkels, supermarkten en tehuizen.
De buurtwinkel biedt meer dan brood. In een koelvitrine liggen vleeswaren en kaas, links staan levensmiddelen. Van jam en hagelslag tot wc-papier en afwasmiddel. „We hebben niet meer van elk artikel vier soorten staan. Op prijs kunnen we niet concurreren met de supermarkt, het is service voor de klant.”
De Kraats telt één bakkerij en één school. Een kerk ontbreekt. Voor de bewoners –pakweg 300 gezinnen, 1300 man– is de bakkerij een ontmoetingsplek. „Allereerst om het brood, maar ook om de nieuwtjes. Soms willen mensen even hun hart luchten, een praatje maken. Omdat ze opa en oma zijn geworden, over het weer, over de kinderen.”
Ten Veen kent veel klanten bij naam en toenaam. „Met veel mensen uit de buurt ben ik opgegroeid. Je leeft met elkaar mee. Bij een overlijden gaan we condoleren. Of sturen een kaartje. Bij een supermarkt vind je dat niet.”
Ondanks stevige concurrentie weet de plaatselijke bakker met hard werken het hoofd boven water te houden. „Mensen moeten toch eten”, zegt Ten Veen met een lach.
„Nee, het is belangrijk dat we ons onderscheiden. Consumenten leven tegenwoordig bewuster, gezonder, in plaats van het opgejaagde, het gestreste. Daar spelen wij graag op in.”
Weinig kerkvolk
”Jaan groenten en fruit” is een echt familiebedrijf. Afwisselend staan vader, moeder en dochters achter de toonbank.
De winkelbel in Spakenburg klingelt doorlopend. Klanten druppelen de winkel binnen bij Julianus Ruizendaal – Jaan in de volksmond. Niet alleen voor verse groenten en fruit, ook voor een pak melk of een kuipje boter. „We hebben de eerste levensbehoeften voor de buurt.”
Ruizendaal (60) zit ruim 45 jaar in ‘het vers’. Vanaf de kleuterschool zoekt de jonge Julianus zijn oom Arie op. De groenteboer vent langs de weg en verkoopt vanuit een schuurtje aan de Prinses Irenestraat. Op z’n 14e treedt Jaan in vaste dienst, met een Goliathdriewieler langs de klanten. „Het loonde. Iedereen was overdag thuis. Spakenburg kende verder geen winkels.” Rond 1975 verhuist Ruizendaal de winkel naar voren, naar de straatkant. Uit het hele dorp komen Spakenburgers om aardbeien en witlof, peren en rode kool. ’s Morgens rijden tientallen visboeren langs om versgesneden uitjes en groenten. De vanzelfsprekendheid waarmee klanten vroeger kwamen, is echter voorbij. „Mensen kijken niet zo krek meer. Zo komen ze, zo blijven ze weg.”
De tijden zijn ingrijpend veranderd. Het vissersdorp telt inmiddels vijf grote supers. „Daar zitten wij tussenin.” De concurrentie valt niet altijd mee. „’t Is best heftig. We proberen het hoofd boven water te houden. Als je ziet hoeveel uren we draaien, dan vraag je je soms af: Waar doen we het voor?” Stoppen kan echter niet. „Zo’n buffer hebben we nog niet.”
Het verschil tussen buurtwinkel en supermarkt is groot, stellen Ruizendaal en zijn vrouw Ieteke. „In een super vragen ze hooguit: „Wilt u nog zegeltjes?” Hier hebben wij soms diepgaande gesprekken. Over geloofszaken, over vreugde en verdriet, over trouwpartijen en sterfgevallen.”
De groenteman voelt zich soms net een maatschappelijk werker. „Mensen kunnen hun verhaal kwijt, zonder dat wij het doorbazuinen. Oplossingen heb ik niet, maar ik kan wel luisteren. Het komt voor dat we iemand even mee naar achteren nemen, naar de keukentafel.”
Het steekt de hervormde groenteman wel eens dat medekerkgangers zijn winkeldeur voorbijgaan. „Wij hebben meer klanten uit andere kerken dan uit onze eigen gemeente.” De nuchtere Spakenburger zegt zich ervoor af te kunnen sluiten. „Het lost niets op om je er druk over te maken.”
Ruizendaal doet het werk met liefde. „De vrijheid, hè? Als ik ’s morgens om vijf uur de maan en de sterren zie, dan denk ik: Wat is de schepping prachtig.” Koopzondagen zijn aan hem niet besteed. „De zondag is de mooiste dag van de week. Niet aankomen.”