„Joden mogen alhier niet woonen”
HARDERWIJK – Ze zijn weg. Gedecimeerd. Zoals overal. De meeste Harderwijkse Joden overleefden de Tweede Wereldoorlog niet. In hun oude sjoel is vrijdagmiddag een herinneringswand onthuld.
Ezechiël de Lange leefde vanaf 1876. Tot 1943, het overlijdensjaar van heel veel Joden. In inloophuis De Oude Synagoge is nu een foto te zien van het Harderwijkse muziekkorps waarin De Lange speelde.
Er is een brief die Aäron Härtz vanuit werkkamp Het Wijde Gat bij Staphorst naar zijn familie zond. Later moest Aäron naar Kamp Westerbork. En naar Polen. Aäron werd 19 jaar.
Er zijn foto’s van de Joodse begraafplaats Beth Chaim (wat betekent: Huis der Levenden) op de Veldkamp. Foto’s van Joodse middenstanders. Meerderen van hen verkochten manufacturen; anderen dreven een slagerij. Tot dat niet meer mocht. Ze moesten weg.
Een trouwfoto uit 1929. Een gebedsmantel. Gebedsriemen. Een sederschotel. De sjofar die geblazen werd; de mezoeza –gebedskokertje– die op de deurpost was bevestigd. Een chanoekia: een negenarmige kandelaar. Twee oude, beschadigde Tenachs, na de oorlog tevoorschijn gekomen; herkomst onbekend.
Herinneringen. In 1943 had Harderwijk had 39 Joodse inwoners. De meesten werden opgepakt. De meesten –het waren er 21– kwamen nooit terug. En Jetje Härtz was nog maar drie jaar. Drie.
De wandeling naar de Jodenkerksteeg voert langs de Rabbistraat. In de Jodenkerksteeg staan de namen van de slachtoffers op de muur van de sjoel, uitgehouwen in graniet. Binnen, op de eerste verdieping, kwam wethouder De Kleine vrijdag de expositie over hen onthullen.
Initiatiefnemer is Anton Daniëls, zelf ook van Joodse afkomst, uit Amsterdam; en hij deed het samen met de Interkerkelijke Werkgroep Kerk en Israël. Vorig jaar publiceerde Daniëls samen met Peter Modder het herinneringsboek ”Geen sjabbat meer”. Ze vonden van alle 21 Harderwijkse slachtoffers een foto. Namen als Philip en Selma Philips, Greetje Vleesblok, Abraham Härtz en Hartog Härtz kregen in het boek een gezicht.
De oplage telt één exemplaar, en dat ligt in de voormalige synagoge, waar nu maaltijden „voor mensen aan de onderkant van de samenleving” worden opgediend, ter inzage.
En nu is er daar dan ook 4 meter herinneringswand, met glazen vitrines ervoor. Erboven prijkt een schilderij waarop de kroon van de Thora is afgebeeld. Aan weerszijden een Hebreeuwse tekstrol.
Maar: „Joden mogen alhier niet woonen.” Dat is geen tekst uit 1943, maar uit 1657. De enige Joodse inwoner van Harderwijk moest de stad uit. Later waren ze er toch weer, onder anderen Sefardische studenten aan de Gelderse Academie. In 1706 kregen de Joden het recht om poorter te worden; burger in volle rechten; burger in vrijheid, zonder vervolging.
Hun aantal bleef in die eeuw nog klein, maar in 1883 telde de stad aan de Zuiderzee 167 inwoners uit het volk van Abraham. De Joodse gemeenschap slonk, en bij de verplichte registratie op 15 oktober 1940 bleek Harderwijk 36 Joodse inwoners rijk te zijn. Maar volgens de Duitsers waren het er nog te veel.