Het Nederlandse leger op de Antillen
Zo lang als er Nederlandse Antillen zijn, zo lang bevindt zich een deel van het Nederlandse leger in het Caraïbisch gebied. Vroeger ter bescherming van de handel, nu onder meer ter bestrijding van drugstransporten.
Dr. A. M. C. van Dissel en prof. dr. P. M. H. Groen, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie in Den Haag, hebben een fraai geïllustreerd overzicht van de Nederlandse krijgshistorie in de West gepubliceerd. Na de verovering van Curaçao in 1634 dienden kaapvaart en fortenbouw om Europese concurrenten op een afstand te houden. Er was een garnizoen van de West-Indische Compagnie gelegerd.
Na het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 was de staat verantwoordelijk voor de verdediging van de eilanden. Na de overval van de Venezolaanse avonturier Rafael Simon Urbina op het Waterfort op Curaçao in 1929 kreeg vooral de marine de taak de Antillen te verdedigen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was steun van de bondgenoten en de landmacht onontbeerlijk om de eilanden te beschermen tegen U-bootaanvallen: de Duitsers hadden het gemunt op de raffinaderijen en de konvooien olieschepen.
Vanaf de jaren vijftig hadden ook de Antilliaanse en de Arubaanse militie een aandeel in de verdediging van hun eilanden. Het moederland ging daar overigens niet royaal mee om, concluderen de onderzoeksters: extra militaire inspanning van Nederlandse militairen was er slechts bij acute dreiging, zoals rond 1900, toen Venezuela Nederlands positie als koloniale mogendheid in het geding bracht, en tijdens een oproer in 1969.
In de West. De Nederlandse krijgsmacht in het Caribisch gebied, Anita van Dissel en Petra Groen; uitg. Van Wijnen, Franeker, 2010; ISBN 978 90 519 438 63; 165 blz.; € 22,50.