Lody B. van de Kamp: Onze Joodse historie is ook uw geschiedenis
Leden van de Tweede Kamer die een verbod willen op onverdoofd ritueel slachten kennen de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland niet, meent rabbijn Lody B. van de Kamp.
Zo’n tachtig jaar geleden was meneer Van der Hal in Weesp, voorganger van de synagoge, een waardig lid van het plaatselijke Oranjecomité. Samen met de burgemeester, meester Bouhuys van de christelijke lagere school en andere notabelen staat hij iedere Koninginnedag vanaf tien uur op het bordes om naar de aubade te luisteren die door de schoolkinderen ter ere van de jarige vorstin werd gebracht.
Na afloop gaan alle jonge zangers terug naar hun school voor het feestprogramma van die dag, de Joodse kinderen naar de Joodse school aan de Sleutelsteeg. Daar houdt de voorganger een gloedvolle speech ter ere van de koningin, het koningshuis en het vaderland. Onderhand genieten de kinderen van de warme chocolademelk die hun werd aangeboden door de plaatselijke cacaofabrieken Van Houten.
Van der Hal was behalve voorganger ook sjocheet, ritueel slachter. Na het afleggen van het examen hiervoor, ten overstaan van het college van opperrabbijnen, ontving hij „de bevoegdheid tot het slachten van een koebeest.”
Nu, zo veel jaren later, zou Van der Hal onmiddellijk zijn erefunctie in het Oranjecomité moeten neerleggen. De Tweede Kamer beschouwt hem immers als iemand die zich schuldig maakt aan dierenmishandeling en aan het veroorzaken van dierenleed. Zo iemand kan geen achtenswaardig ingezetene zijn.
Het is 1948. Een jaar of acht nadat het verbod op het koosjer slachten in ons land werd ingevoerd. In het Gelderse Winterswijk is drie jaar na de bezetting het verbod nog van kracht. Op 12 november 1948 moet slager Aron van Gelder zich voor het gerechtshof in Arnhem verantwoorden. Hij heeft een schaap koosjer laten slachten.
Aron weigert de naam van de sjocheet bekend te maken. Dus moet hij zelf terechtstaan. Hij vervult zijn rol met gepaste trots en waardigheid. De oorlog, de vernietiging van nagenoeg de gehele Winterswijkse Joodse gemeenschap, zijn eigen jarenlange onderduiktijd, zijn zoontje dat aan het einde van die periode nog maar net 19 kilo woog, zijn voor Aron voldoende reden om te verklaren dat hij absoluut geen medelijden wenst op te wekken. Wanneer het nodig zou zijn, zou hij opnieuw laten slachten. Ook de boete van 25 gulden kan aan die houding geen afbreuk doen.
Binnen de Joodse gemeenschap worden deze historische gebeurtenissen juist deze dagen met gepaste trots naar voren gebracht. Gebeurtenissen waarvan onze volksvertegenwoordigers geen weet hebben. Gezien hun stellingname over het koosjer slachten doen ze ook geen enkele moeite om zich de meer dan 400 jaar geschiedenis van haar Nederlands-Joodse gemeenschap eigen te maken.
De auteur is orthodox-joods rabbijn.