Volendamse school mag hoofddoek verbieden
HAARLEM (ANP) – Het Don Bosco College in Volendam mag leerlingen verbieden een hoofddoek te dragen. Dat heeft de rechtbank in Haarlem maandag bepaald. De 15-jarige leerlinge Imane Mahssan had de school voor de rechter gedaagd omdat ze op school geen hoofddoek mag dragen.
Volgens de rechter past het hoofddoekjesverbod binnen het katholieke karakter van de school waarbij andere geloofsuitingen niet zijn toegestaan. De rechter vindt dat het hoofddoekjesverbod de vrijheid van meningsuiting niet beperkt en dat de school niet discrimineert op basis van geloof.
Het Don Bosco College stelde in september vorig jaar een hoofddoekverbod in, enkele maanden nadat Imane een verzoek had ingediend tot het dragen ervan. Omdat het meisje maandenlang geen reactie kreeg op haar verzoek, was ze de hoofddoek in de tussentijd gaan dragen. Haar advocaat Jelle Klaas noemde het eind maart tijdens de zitting schandalig dat het Don Bosco College haar vervolgens heeft geschorst. „De school heeft speciaal voor Imane de regels aangepast, maar hoort juist voor haar leerlingen op te komen.”
Het Don Bosco College liet weten dat de school tot het verzoek van Imane weliswaar geen hoofddoekbeleid kende, maar dat wel in de schoolregels was opgenomen dat leerlingen de katholieke grondslag van de school moeten respecteren. Imane had kunnen weten dat het dragen van een hoofddoek zou worden opgevat als een uiting waarmee ze afstand neemt van de katholieke grondslag van de school, aldus het college.
Imane was eerder door de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) in het gelijk gesteld. Deze uitspraak was echter niet bindend en de school besloot hem niet op te volgen.
Rector Gerard Dekkers van het Don Bosco College liet maandagmiddag weten blij te zijn met de uitspraak maar wel met gepaste bescheidenheid. „Het is jammer dat het zo ver heeft moeten komen.” Hij hoopt dat Imane gewoon op het Don Bosco College blijft. „Ze gaat de laatste maanden al zonder hoofddoekje naar school. Dat gaat prima. Mocht ze er toch op staan om haar hoofddoek op school te dragen, dan zullen wij haar helpen met de keuze voor een andere school. Imane krijgt van ons de tijd om rustig na te denken wat ze wil.”
Imane wilde maandag nog niet reageren. Volgens haar advocaat wil ze het besluit van de rechter eerst rustig overleggen met haar ouders.
Vonnis rechtbank
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 502067 / VV EXPL 11-29
datum uitspraak: 4 april 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[X], wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [A],
te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [X]
gemachtigde mr J. Klaas
tegen
Stichting Katholiek Onderwijs Volendam
te Volendam
gedaagde
hierna te noemen Don Bosco College (kortweg DBC)
gemachtigde mr W. Brussee
De procedure
[X] heeft DBC gedagvaard op 17 maart 2011. DBC heeft daarop stukken in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2011. De gemachtigden van beide partijen hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
[X] is sinds het schooljaar 2009-2010 leerling van het Don Bosco College te Volendam, een school op katholieke grondslag die wordt bestuurd door gedaagde. Op het aanmeldformulier voor de school heeft [X] aangegeven dat ze moslim is.
Op 22 februari 2010 heeft [X], samen met drie andere leerlingen, aan DBC te kennen gegeven dat zij overweegt om vanwege haar geloof een hoofddoek te gaan dragen. Door DBC is daarop aan [X] meegedeeld dat de school zich intern zou beraden, en met een standpunt zou komen.
Sinds eind augustus 2010 volgt [X] de tweede klas VMBO.
Op 8 september 2010 is aan [X] schriftelijk bevestigd dat DBC zich op het standpunt stelt dat [X] de bepaling uit het schoolreglement, luidende “Het is ten strengste verboden: (…) om binnen de school gezichtsbedekkende kleding, petten, hoeden, mutsen of hoofddoekjes te dragen” dient na te leven.
Op 18 oktober 2010 heeft [X] zich gewend tot de Commissie Gelijke Behandeling met de vraag, of DBC met dat standpunt onderscheid maakt op grond van godsdienst. Bij beslissing van 7 januari 2011 sprak de Commissie als haar oordeel uit dat DBC inderdaad jegens [X] verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt. Daarbij overwoog de Commissie onder meer “dat DBC, in het algemeen en in het bijzonder jegens [X], niet kenbaar heeft gemaakt dat het hoofddoekverbod verband houdt met haar grondslag. Integendeel, DBC heeft naar het oordeel van de Commissie in haar communicatie over het hoofddoekverbod juist de suggestie gewekt dat het hoofddoekverbod niet in verband staat met de katholieke identiteit van de school voor voortgezet onderwijs. De Commissie stelt verder vast (dat) de school alleen hoofddoeken heeft verboden en er geen sprake is van een algemeen verbod op het dragen van kleding of attributen die uiting geven aan een andere religie dan de katholieke. Naar het oordeel van de Commissie wijst ook dat feit niet in de richting van een consistent beleid ter verwezenlijking van de grondslag.”
Bij brief van 1 maart 2011 heeft DBC, kennis genomen hebbend van het standpunt van de Commissie, aan [X] laten weten dat, en waarom, een uiting als het dragen van een hoofddoek sinds de aanvang van het schooljaar 2010-2011 niet wordt toegestaan.
De vordering
[X] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van DBC om aan [X] toe te staan met hoofddoek op naar school te mogen. Daarnaast vraagt [X] om DBC te veroordelen tot het aanbieden van excuses, tot het betalen van een symbolische schadevergoeding van € 500,00 en de kosten van rechtsbijstand. [X] legt aan haar vordering ten grondslag dat DBC zich jegens haar onrechtmatig gedraagt door haar te verbieden op school een hoofddoek te dragen, hetgeen discriminerend is omdat haar recht op godsdienstvrijheid wordt geschonden. “Met het dragen van een hoofddoek geef ik invulling aan de vorming van mijn identiteit, ik val er niemand mee lastig. Ik mag niet het slachtoffer worden van het publieke en politieke debat over de Islam, moslims en hoofddoeken”, aldus [X].
Het verweer
DBC betwist de vordering en voert aan dat [X] welkom is op school zolang zij de katholieke grondslag respecteert. Dit laatste impliceert dat (ouders en) leerlingen zich onthouden van gedragingen waarbij afstand wordt genomen van de statutaire doelstelling van de onderwijsinstelling.
Honorering van het verzoek van [X], zo realiseerde DBC zich, zou effect hebben op de katholieke religie van de school, en afwijzing van het verzoek zou effect hebben op de islamitische religie van [X]; daarom heeft DBC niet direct op het verzoek van [X] beslist, maar eerst intern, in alle geledingen van de school, onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft tot het begin van het volgende schooljaar in beslag genomen, en de uitkomst ervan is [X] direct meegedeeld, getuige de brief van 8 september 2010. Die uitslag houdt in dat de diverse geledingen binnen de school unaniem van mening zijn dat de katholieke grondslag van de school niet verwezenlijkt kan worden indien binnen de school uitingen van een ander geloof getolereerd worden.
De beoordeling
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de vordering ter terechtzitting heeft de kantonrechter allereerst aan de orde gesteld de vraag, waarop [X] de bevoegdheid van de kantonrechter om op een vordering als de onderhavige te beslissen, baseert. Na enig debat hebben beide partijen vervolgens de kantonrechter verzocht uitspraak te doen als ware hij voorzieningenrechter Haarlem, zitting houdende te Zaandam.
De gevorderde voorlopige voorzieningen zijn slechts toewijsbaar als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure soortgelijke vorderingen zullen worden toegewezen.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat dit niet het geval is.
Aan de Commissie Gelijke Behandeling kan worden toegegeven dat DBC met het in september 2010 aangescherpte beleid op het gebied van het dragen van een hoofddoek geen uiting heeft gegeven aan een consistent beleid ter verwezenlijking van de grondslag van de school. Echter, zoals DBC naar ’s kantonrechters oordeel op goede gronden nu heeft aangevoerd en wat er zij van door de rector van DBC jegens de pers gedane uitlatingen, miskent de Commissie daarmee dat totdat [X] haar verzoek aan de school deed er in het geheel geen sprake was van beleid op dit punt. Door DBC immers is onweersproken aangevoerd dat zij voordat [X] het verzoek deed geen hoofddoekdraagsters in haar midden kende.
Het schoolreglement, zoals door [X] als bijlage 4 en 9 aan de dagvaarding gehecht, maakt melding van een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding, petten, hoeden, mutsen of hoofddoekjes. In beginsel staat het DBC vrij om een dergelijk verbod in haar reglement op te nemen, zo goed als het andere scholen vrij staat om te besluiten het anders te doen. Het nemen van dergelijke besluiten is aan het schoolbestuur, niet aan de rechter; die toetst slechts.
Zoals [X] met juistheid heeft opgemerkt dient de toetsing van het besluit van DBC te worden ontdaan van emotionele en politieke invloeden. Kijkt de kantonrechter aldus naar het besluit van DBC, dan kan de slotsom geen andere zijn dan dat DBC ook anders had kunnen beslissen, maar dat de beslissing zoals die is genomen en nu wordt gehandhaafd een beslissing is die DBC kan nemen op basis van haar (katholieke) grondslag die met zich meebrengt dat uitingen van een ander geloof binnen de school niet worden aanvaard.
Met inperking van de vrijheid van meningsuiting of met discriminatie op basis van geloof heeft dat niets van doen; met dat standpunt miskent [X] dat zij met haar eis om haar geloofsovertuiging te mogen uiten onvermijdelijk inbreuk maakt op de gevoelens van anderen, die menen het recht te hebben van dergelijke uitingen verschoond te blijven. Het vinden van evenwicht tussen dergelijke conflicterende belangen is in een geval als het onderhavige primair een taak van de school en niet van de rechter. Die grijpt slechts in als geen redelijk oordelende school een dergelijk besluit had kunnen nemen, en zo’n situatie doet zich hier niet voor.
Nu de eerste vordering van [X] niet wordt toegewezen, zijn- daargelaten dat het aanbieden van excuses in rechte niet afdwingbaar is - in het voetspoor daarvan de overige vorderingen evenmin toewijsbaar.
Alhoewel [X] in het ongelijk wordt gesteld, zal de kantonrechter teneinde de verhouding tussen partijen niet verder te belasten bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd.
De beslissing
De kantonrechter:
weigert de voorlopige voorziening;
compenseert de proceskosten zo, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr B. Doorewaard Boekhout en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier
Visie CGB
Waarom de rechter anders oordeelt dan de CGB over hoofddoek op Volendamse school
Begin dit jaar oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) dat een Volendamse katholieke middelbare school discrimineerde doordat een islamitische leerlinge geen hoofddoek mocht dragen. Op 4 april jl. heeft de kantonrechter in Zaandam de eis van het meisje om haar hoofddoek te mogen dragen afgewezen.
Waarom oordeelt de rechtbank anders dan de CGB eerder dit jaar?
Vonnis kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat de school mag beslissen om leerlingen met een hoofddoek te weigeren, omdat een school zijn eigen afwegingen mag maken. De rechter zegt dat dit niets met discriminatie op grond van godsdienst te maken heeft. De rechter gaat er daarmee aan voorbij dat de wetgever heeft bepaald dat bijzondere scholen alleen uitingen van een ander geloof mogen weigeren als zij kunnen aantonen dat dit noodzakelijk is voor de identiteit van de school. En daar zat nu juist het probleem: de Volendamse school heeft niet kunnen aantonen dat het hoofddoekverbod in verband staat met het katholieke karakter van de school. Laat staan dat een hoofddoekverbod daarvoor noodzakelijk was. En dat is wat de wet eist.
Oordeel CGB
De CGB oordeelde dat de school niet duidelijk heeft kunnen maken dat het verbod om een hoofddoek te dragen te maken had met het katholieke karakter van de school (oordeel 2011-02). De school had eerder in de pers gezegd dat het hoofddoekverbod juist niets te maken had met godsdienst, maar dat een hoofddoek alleen was verboden omdat petten en mutsen dat ook waren. Ook uit het schoolreglement bleek niet dat het hoofddoekverbod te maken had met de katholieke identiteit van de school. Daarom kon de school geen beroep doen op de uitzondering voor bijzondere scholen. De CGB oordeelde dan ook dat de school verboden onderscheid maakte op grond van godsdienst door de leerling te verbieden een hoofddoek te dragen.
Wat zegt de wet?
Voorop staat dat de wet bepaalt dat leerlingen in beginsel de ruimte moeten krijgen om hun godsdienst of levensovertuiging te uiten door middel van hun kleding. Dat geldt zowel voor openbare scholen, als voor het bijzonder onderwijs. Het betekent bijvoorbeeld dat een school een leerling niet zomaar mag verbieden om een hoofddoek te dragen. Dan is sprake van onderscheid op grond van godsdienst. Voor scholen op bijzondere grondslag, bijvoorbeeld een katholieke, heeft de wetgever een uitzondering gemaakt. Dan moet zo’n school wel kunnen aantonen dat het verbod om bijvoorbeeld een hoofddoek te dragen noodzakelijk is in verband met de identiteit van de school. Ook moet de school daarin consequent zijn. Dit staat in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
Dus bijzondere scholen mogen voortaan hoofddoeken verbieden?
Zoals gezegd mogen bijzondere scholen alleen hoofddoeken verbieden als ze kunnen aantonen dat een hoofddoekverbod noodzakelijk is in verband met de identiteit van de school en dat ze daarop een consequent beleid voeren.
Al eerder oordeelde de CGB over hoofddoeken van islamitische leerlingen op een katholieke school (oordeel 2003-112) en op een protestant-christelijke school (oordeel 2007-61). In deze beide gevallen kon de school wel een beroep doen op de uitzondering voor bijzondere scholen. Een hoofddoekverbod was daarom toegestaan.