Een goed verhaal vormt kinderen
De Evangelische Kerk in Duitsland is onlangs een project begonnen om jonge ouders samen met hun kinderen christelijke boeken te laten lezen. De gedachte is dat zij via de kinderen (terug) op het spoor van God kunnen komen. Voorlezen is belangrijk, beaamt Annemarie Prins van de Nederlandse Werkgroep Christelijke Kinderboeken.
De Werkgroep Christelijke Kinderboeken bestaat sinds 1995 en is het resultaat van een plan van de stichting Samenwerkende Christelijke Boekhandels (SCB) om structureel aandacht te geven aan het promoten van goede, christelijke kinderboeken. Annemarie Prins (afgestudeerd als schoolbibliothecaris) is lid van deze werkgroep. „Met een goed geschreven christelijk kinderboek kun je een kind verantwoord laten lezen en een positief wereldbeeld geven.”
Op de website van de werkgroep staat een uitgebreid overzicht van christelijke boeken. Prins beheert deze website. Ze heeft een aantal duidelijke selectiecriteria. „De boeken moeten elementen bevatten zoals: leesplezier geven, goed geschreven zijn en op een natuurlijke manier christelijk, fantasievol, origineel, herkenbaar, eigentijds, grappig en passend bij de christelijke achterban zijn. Boeken waarin kinderen op slechte ideeën gebracht worden of die een wereldse levenssfeer hebben, plaats ik niet op de site. Wel boeken die herkenbaar zijn, en eigentijds.”
Het verhaal moet in ieder geval eerlijk het leven beschrijven, vindt Prins. „De hoofdpersonen zijn mensen en kinderen die gewoon christen zijn, met alle worstelingen en twijfels die daarbij horen. In een christelijk boek komen dus ook kinderen (of ouders) voor die pesten en ruziemaken. Het is belangrijk om dan ook de kant, die van vergeving, te laten zien.”
Als het gaat om het overbrengen van de christelijke boodschap is het volgens Prins van belang dat dit op een natuurlijke manier gebeurt. „Het is vervelend als er in een boek hele gebeden en Bijbelpassages worden uitgeschreven. Dat komt het verhaal niet ten goede. De toon van het boek hoort spiegelend te zijn, niet op de manier van ”nu zal ik je eens laten zien hoe je leven moet”.”
De christelijke thematiek moet ook bij het onderwerp van een verhaal passen. „Als de auteur een spannend actieboek of avonturenboek schrijft, is het niet goed om God als ‘doekje voor het bloeden’ na het avontuur te gebruiken. Kinderen prikken daar zo doorheen. Het verhaal moet echt en oprecht zijn.”
Christelijke kinderboeken zijn inmiddels een blijvend onderdeel van de kinderboekenwereld. Ze nemen een eigen plaats in. Met de komst van de Werkgroep Christelijke Kinderboeken in 1995 is er veel veranderd, geeft Prins aan. „Daardoor is de aandacht voor christelijke kinderboeken duidelijk toegenomen en is de kwaliteit verbeterd. Ook uitgevers zijn sterker gaan letten op de kwaliteit van kinderboeken; ze nemen bijvoorbeeld goede redacteuren in dienst. Schrijvers zijn ook meer dan in het verleden bereid om bij te leren en cursussen te volgen. De schrijversdagen die de Werkgroep Christelijke Kinderboeken organiseert voorzien in een behoefte. De onderwerpen die op deze schrijversdagen aan de orde komen, komen in grote mate uit de koker van de auteurs zelf. Zij geven in de evaluatie aan waar behoefte aan is. Zo werd op de laatstgehouden schrijversdag een workshop gehouden over ”vertellen en voorlezen”. Er bleek behoefte aan bezinning op dit onderwerp, vooral omdat een groeiend aantal auteurs schoolbezoeken brengt.”
Lokale boekhandels dragen ook bij aan de groeiende populariteit van christelijke kinderboeken. Ze doen mee met de landelijke kinderboekenmaand en promoten de boeken in eigen woonplaats. Dit doen ze door samenwerking met scholen en kerken.
De werkgroep onderhoudt contacten met scholen. Prins: „Naar een groot aantal scholen sturen we brieven en mailings met nieuws en informatie. Scholen worden ook aangemoedigd om christelijke auteurs uit te nodigen in de kinderboekenmaand. Daar wordt veel gebruik van gemaakt, want auteurs zijn vaak ook basisschooldocent.”
Volgens Prins is voorlezen een must, zowel in het onderwijs als thuis. „Ik vind dat je kinderen tekortdoet als je hun niet voorleest. Het is leuk en gezellig om een mooi verhaal te lezen: samen lachen, nazeggen en rijmpjes invullen. Een christelijk kinderboek geeft dan iets extra’s: het sluit aan bij de eigen identiteit en leefwereld.”
Voorlezen over worteltjestaart
De kleuters zitten in een kring. Ze kijken met open mond naar de juf, die een prentenboek omhoog houdt met de titel: ”Worteltjestaart”. „Maar… de bakker verkoopt de taart niet! Wat nu?” Dit is het voorleeskwartiertje van groep 2 op de School met de Bijbel in Maartensdijk.
De groep heeft net de verjaardag van Cornelis gevierd. Juf A. Dekker-de Pater maant de klas tot stilte en slaat het voorleesboek open. Dat gaat over taart. „Het leek me wel een passend onderwerp bij die verjaardag!” Ze kiest bewust boeken uit die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen op dat moment. „Meestal werken we volgens een thema, maar als ik willekeurige boeken voorlees, moeten die ook relevant zijn voor de kinderen.” Ze bekijkt een boek van tevoren op eventueel raar taalgebruik. „Ik heb daarin mijn verantwoordelijkheid. Toch lees ik niet alleen boeken van christelijke auteurs. Er zijn gelukkig genoeg leuke en verantwoorde kinderboeken.”
De juf begint met een vraag om de kinderen bij de les te krijgen. „Wat voor taart vinden jullie lekker?” Thijs houdt van kwarktaart en Nellianne heeft liever appeltaart. Juf Dekker: „Ons boek gaat over worteltjestaart! Haas gaat naar de bakker om taart te halen.” Er klinkt luid gejuich door de klas. Het verhaal is blijkbaar populair. Nora fluistert: „Die hebben we al een keer gezien!”
”Worteltjestaart” van Annemarie Bon is inderdaad geen onbekend boek voor de kinderen. Juf Dekker: „Ze hebben het boek al een keer op het digitale schoolbord gezien en nu heb ik het verhaal in de klas voorgelezen. Dat is een bewuste keuze, want kleuters hebben houvast aan herhaling. Voor de uitbreiding van hun woordenschat is het ook erg belangrijk om woorden meerdere keren te horen.”
Worteltjestaart zit helaas niet in het assortiment van Big de Bakker. Haas gaat daarom zelf een taart bakken. Daarvoor moet hij eerst worteltjes zaaien. Het duurt alleen zo lang voordat ze uit de grond komen… De juf gaapt een paar keer om te benadrukken hoe lang het wel niet duurt. Er komt meteen een oefening bij voor de kinderen. „Het wordt maandag… dinsdag… Ga jij eens verder.” Telkens moet een kind de volgende dag van de week noemen.
Dekker heeft van tevoren bedacht bij welk gedeelte van het verhaal ze vragen kan stellen of een eigen toevoeging kan doen. „Juist het interactieve gedeelte is erg belangrijk voor het latere begrijpend lezen. Kinderen worden door het vragen stellen bij het verhaal getrokken: ze moeten meedenken en logisch nadenken over wat er gaat gebeuren.”
Het verhaal gaat verder: op een dag komen er eindelijk plantjes uit de aarde. „Helaas ziet Haas alleen maar een hoop groene blaadjes. Waar zijn de wortels? Hij is héél teleurgesteld!” Intussen zitten de meeste kinderen letterlijk op hun stoel te stuiteren. Ze schreeuwen door de klas heen: „Ze zitten onder de grond!” Nora verkneukelt zich: „Ik vind dit verhaal zo leuk…”
De juf noemt die gezelligheid als een van de leukste bijkomstigheden van het voorlezen. „Het is heerlijk om die spanning van de klas te voelen als ze willen weten hoe het afloopt.”
Gelukkig loopt dit verhaal goed af. Haas maakt een worteltjestaart en nodigt al zijn vrienden uit om de taart op te eten. Ter afsluiting vraagt de juf aan de kinderen of ze thuis ook een worteltjestaart gaan maken. Dat zien de meesten niet zo zitten. Nellianne: „Worteltjestaart lijkt me helemaal niet lekker.”