Veiligheidshuis kost Zeeuw 40 cent per jaar
VLISSINGEN – Hoeveel geld is veiligheid waard? Hoeveel heeft het Veiligheidshuis Zeeland nodig om crimineel gedrag en overlast blijvend in te perken? Om jeugd die dreigt af te glijden een helpende hand te bieden? Om herhaling van crimineel gedrag te voorkomen? Veertig cent per inwoner.
Dat bedrag vraagt het Veiligheidshuis per jaar van de dertien deelnemende gemeenten. Structureel, want dan kan het Veiligheidshuis doorgaan op de weg die is ingeslagen. De partners en de organisaties dragen overigens hun steentje al bij. Het gaat daarbij om het openbaar ministerie, politie, jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, Halt Zeeland, Raad voor de Kinderbescherming, het Meldpunt Huiselijk Geweld, de Zeeuwse gemeenten en de Centra voor Jeugd en Gezin.
Het Veiligheidshuis is overigens geen ‘huis’ waar veilige opvang plaatsheeft, maar waar preventie, gericht optreden en nazorg samenkomen.
Het Veiligheidshuis Zeeland begon in 2009 als proef in Vlissingen. In eerste instantie stond de aanpak van de jeugdproblematiek centraal. Vorig jaar kregen veelplegers en huiselijk geweld extra aandacht.
Dit jaar loopt de proef af en de opzet van de deelnemende instanties is uiteraard om –met financiële steun van gemeenten, justitie en partners– door te gaan met de structurele aanpak van overlast en criminaliteit.
Waarom een dergelijk ‘huis’ er moet zijn, is helder: het komt nog veel te vaak voor dat de genoemde partners elk een dossier hebben van iemand, zonder dat de ander daar iets van weet. Gevolg: lange wachttijden en langs elkaar werken.
„Door een integrale en effectievere aanpak maken justitie en zorgverleners Zeeland veiliger”, verduidelijkt ketenmanager Bruno Vanassche. „Bovendien is gebleken dat het wegnemen van fysieke afstanden tussen de medewerkers van verschillende organisaties succesvol is. Vandaar: alles onder één dak.”
De doelstellingen van het Veiligheidshuis zijn ook duidelijk: voorkomen en terugdringen van overlast en criminaliteit, het verlenen van passende zorg aan het slachtoffer en het fungeren als informatieknooppunt voor de partners in het Veiligheidshuis plus het sneller afdoen van jeugdzaken. En al die aspecten moeten gezamenlijk worden opgepakt. „Samen signaleren dat het met iemand niet goed gaat en door gezamenlijk en snel reageren voorkomen dat zo’n jongere afglijdt richting het criminele milieu.”
Als voorbeeld geeft Vanassche een jongetje dat ’s avonds laat door de politie op straat wordt gesignaleerd. „Als agenten daar melding van maken, kan binnen een week al nagegaan worden wat al de andere instanties weten van die jongen en zijn familie. Vroeg erbij zijn en vroeg actie ondernemen. Moet het ventje worden geholpen, hebben de ouders hulp nodig? We halen alles uit de kast om te voorkomen dat zo’n kind in de problemen komt en dan de kans bestaat dat hij een criminele carrière tegemoet gaat.”
„Aanleiding voor het traject is vaak een strafbaar feit van iemand die te maken kan hebben met problemen op andere terreinen, zoals huisvesting, verslaving, werk en inkomen. Het Veiligheidshuis richt zich dan ook op de aanpak van deze veelzijdige problematiek, die vaak een structureel karakter heeft. De achterliggende gedachte is dat repressie slechts op de korte termijn effect heeft. Intensieve begeleiding en een op maat gesneden zorgtraject leveren op langere termijn de beste resultaten op.” Straf en zorg gaan hier hand in hand.
„Bijna alles wat er op straat of achter de voordeur gebeurt –een melding, een tip of een proces-verbaal– komt bij ons terecht”, vervolgt Vanassche. „Vaak is de politie de melder. Elke individuele situatie wordt besproken, welke aanpak het beste werkt en wie waarvoor verantwoordelijk is. Afspraken worden bewaakt via regulier overleg. Daarnaast houden we de vaart erin, waardoor –wanneer er een rechter aan te pas komt– een verdachte al voor de zitting met de consequenties van zijn gedrag wordt geconfronteerd.”
Hoewel het natuurlijk na anderhalf jaar te vroeg is om cijfers te presenteren, zijn de resultaten bij andere Veiligheidshuizen in den lande hoopgevend. Zo werd in Tilburg de recidive onder risicojongeren met 40 procent teruggedrongen en halveerde de harde kern van probleemjongeren in Bergen op Zoom met de helft.