Dictators laten vallen is niet altijd even handig
Het Midden-Oosten en Noord-Afrika lijken in snel tempo een gedaanteverwisseling te ondergaan. De positie van het ene na het andere regime staat onder druk. Leiders die ogenschijnlijk vast in het zadel zaten, moesten het veld ruimen. En het eind is nog niet in zicht.
Stiekem vonden velen het nog wel mooi ook. De beelden spraken tot de verbeelding: demonstranten die het soms brute geweld van de oproerpolitie wekenlang trotseerden en het vertrek van dictators wisten te bewerkstelligen.
De ongekend snelle besluitvorming om een vliegverbod boven Libië in te stellen en het gebruik van geweld tegen dat land toe te staan, spreekt wat dat betreft boekdelen.
Of de internationale gemeenschap ten volle de reikwijdte van de omwentelingen in de Arabische wereld overziet, is intussen maar de vraag. Op hoge toon het vertrek van een dictator eisen is één ding, maar er klinken verontrustend weinig suggesties voor wat er daarna moet gebeuren.
Of het zou democratie moeten zijn. Dat toverwoord wordt wel alom gehoord. Einde van alle tegenspraak, oplossing voor elk probleem in de geplaagde Arabische wereld. Voorvechters van het democratisch ideaal vergeten daarbij wel een paar ‘kleinigheden’. In het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn totaal geen structuren aanwezig die een ”dictatuur van de meerderheid” mogelijk maken. Alles draait om familie-, clan- en stamverbanden. Los daarvan heeft het Europa een paar eeuwen gekost om enigszins te begrijpen wat begrippen als democratie en rechtstaat nu werkelijk inhouden.
En dan zijn er nog de strategische overwegingen. Veel is er al gespeculeerd over een mogelijke opkomst van het islamitisch fundamentalisme als dominerende politieke factor in landen die hun sterke man kwijtraakten. Bewegingen als de Egyptische moslimbroederschap zouden hun kans schoon zien om hun jarenlang onderdrukte invloed in politieke macht om te zetten.
Maar er speelt meer. Neem een land als Syrië, waar de afgelopen dagen hevige protesten tegen het bewind van president Bashar al-Assad plaatshadden. Het gaat natuurlijk niet aan om het klimaat van angst en intimidatie dat het Syrische regime al sinds jaar en dag in stand houdt, te verdedigen. Evenmin valt het huidige geweld dat de autoriteiten tegen betogers inzetten goed te keuren.
Maar de wereld dient wel te beseffen wat de mogelijke gevolgen van het vertrek van president Assad kunnen zijn. Algemeen wordt Syrië gezien als buffer tussen Libanon en Iran. Teheran heeft via de Libanese Hezbollahbeweging zijn invloed in Libanon de laatste jaren al fors uitgebreid. Met de val van het Syrische regime zou de laatste drempel voor Iran om de feitelijke controle over Libanon over te nemen, kunnen worden weggenomen.
Niet voor niets maakten de Verenigde Staten op voorhand duidelijk dat zij niet militair zullen ingrijpen in Syrië. Officieel verklaarde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, dat er voor een dergelijke actie „geen internationale concensus” is. Officieus heeft Washington er alle belang bij dat de regering-Assad aanblijft, om de toch al onrustbarend groeiende invloed van Iran nog enigszins te beteugelen.
En niet alleen Washington. Niet in de laatste plaats heeft Israël liever dat Assad blijft zitten waar hij zit. Jeruzalem gaat ervan uit dat Damascus een remmende factor vormt voor gewelddadige acties van Hezbollah. Israël zit zeker niet te wachten op het wegvallen van stabiliteit in het buurland.
De internationale gemeenschap zou er goed aan doen wat meer aan langetermijndenken te werken. Klakkeloos het vertrek van dictators eisen en landen bombarderen zonder een helder beeld van de gevolgen en een deugdelijke exitstrategie past daar bepaald niet in.
Natuurlijk moet er tegen de misstanden in de Arabische wereld worden opgetreden. Maar het is wel beschamend dat die geluiden uit het Westen nu pas worden gehoord.
Reageren aan scribent? buza@refdag.nl