Vasten gaat niet over tien of twintig boontjes
Dr. A. A. Teeuw geeft in zijn boek ”Vasten en minderen” geen adviezen over het aantal boterhammen of boontjes dat op de maaltijd in mindering moet worden gebracht. Wel bepleit hij een sobere leefstijl.
Zijn kinderen begonnen erover, na een preek van dr. Teeuw over de nieuwe wijn die in nieuwe zakken hoort, een gelijkenis die de Heere Jezus vertelt naar aanleiding van een vraag over vasten. Dr. Teeuw herhaalt, met een lach: „Je kunt dat nou wel mooi zeggen, pa…”
Het gesprek leidde ertoe dat het gezin een week lang de warme maaltijd sober hield en tweemaal aansluitend Bijbelstudie deed. Desondanks lag het schrijven van een boek over vasten de theoloog en verpleeghuisarts wat zwaar op de maag. De Gereformeerde Bond vroeg hem een deel van de Artiosreeks voor zijn rekening te nemen: ”Vasten en minderen. Hoe vasten van betekenis veranderde” (uitg. Groen, Heerenveen, 2011).
„Ik heb daar nog best wat tegen aangehikt”, bekent hij. „Vooral toen ik in de ”Institutie” las wat Calvijn over het onderwerp schreef. Wat moest ik daar nou nog over zeggen?”
Toch viel er iets toe te voegen. Het punt dat dr. Teeuw wil maken in het boekje, zo schrijft hij in de inleiding, is dat alle auteurs die hij las, voorbijgaan aan het verschil tussen vasten in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament. Tot en met Calvijn toe. Bevreemdde hem dat? „Ik denk dat ik het wat explicieter benoem”, licht hij toe. „Ik trek wel dezelfde conclusies als Calvijn.”
In het boek bespreekt dr. Teeuw de ontwikkeling die het vasten doormaakte in de tijd van de Bijbel, in de middeleeuwen en na de Reformatie. Ook gaat hij in op hedendaagse varianten van vasten, zoals het Daniëldieet, dat verwijst naar het voedsel dat Daniël in Babel wenste te eten.
Vasten blijkt geen eenvoudig thema, schrijft hij. De praktijk ervan dreigt –ook in de Bijbelse tijd al– voortdurend te ontsporen. Zo stelt de Heere Jezus aan de kaak dat de Farizeeën zich op hun vasten beroemden en waarschuwt Hij voor zelfgenoegzaamheid. In zijn brieven veroordeelt Paulus meermalen nieuwe dogma’s rondom vasten omdat die in mindering komen op de kruisverdienste van Christus.
Het verdienstelijke vasten keert al vroeg terug in de rooms-katholieke traditie. Dr. Teeuw herkent „de oude kwaal” verder in beschrijvingen van bijvoorbeeld Henry Scudder (een Engelse theoloog uit de zeventiende eeuw) en Wilhelmus à Brakel. „Hoe ze me ook raken en hoezeer ze het ook inkleden; toch is er die reuk van de verdienste. „Maar als je gaat vasten, moet je zó laat opstaan…” Hè, daar wringt het weer. De Engelse prediker David Martyn Lloyd-Jones (1899-1981) vindt het eten van een kopje soep geen vasten, de Amerikaanse predikant John Piper (1946) meent dat iemand die niet vast geen christen is. Het leven door genade loopt gevaar, tot op de dag van vandaag. We vinden het moeilijk om met de christelijke vrijheid om te gaan.”
In de eerste hoofdstukken van zijn boek stelt dr. Teeuw vast dat het oudtestamentische vasten –het zichtbare vasten dat uitdrukking geeft aan het besef dat een mens geen enkele aanspraak kan maken op de zegen van God en afhankelijk is van Zijn genade– veranderde door de komst van Christus. „God is in Zijn Zoon tot ons gekomen. De hemel is opengescheurd. In het nieuwtestamentische vasten gaat het veel meer om het beter verstaan van de wil van God. Alle menselijke voorwaardelijkheid is vervallen.”
Jezus gaf het vasten een nieuwe invulling en een nieuwe vorm, aldus de schrijver. Hij verwees het vasten naar de binnenkamer en benadrukte een onbezorgde en afhankelijke levenshouding.
Dr. Teeuw: „Moeten we nog oudtestamentisch vasten? Nee, op geen enkele wijze. Is het dan verboden? Nee, ook niet. Bedenk alleen dat er niets mee te verdienen valt.”
”Vasten en minderen” is dan ook geen eenduidig pleidooi voor vasten, als wel een aanbeveling voor het zogenoemde nieuwtestamentische vasten. Dr. Teeuw, een tikkeltje droog: „Misschien hebben mensen hun handen daar eerder vol aan dan aan het oudtestamentische vasten. Een dag je boterham laten staan, is de moeilijkheid niet. Eenvoud en soberheid in de praktijk brengen des te meer. Vasten is eerder een element dat het leven doortrekt dan iets waarmee we onze luxe zouden kunnen afkopen. Deze levenshouding wordt beschreven in de gelijkenis van het laatste oordeel, in Mattheüs 25.”
Dr. Teeuw wijst er in zijn boek meermalen op dat vasten een middel is, geen doel. De Bijbelse notie ”bidden en vasten” is bij hem synoniem voor ”bidden en bezinnen”. Zaken die prioriteit en tijd vragen. „Zelf vind ik het mooi dat de stille tijd, of hoe je de bezinning ook wilt noemen, in het patroon van het gezin zit. Bovendien zijn er in de loop van de kerkgeschiedenis gewoonten ontstaan die we kunnen aanhouden. Bid- en dankdagen, de lijdenstijd, benut die. Probeer als gezin volgens een vast ritme bezig te zijn met het Woord. En laat je kinderen zien dat je samen eten belangrijk vindt.”
Het valt op dat u het minder of niet eten van voedsel hierbij ongenoemd laat.
„Het zit hem niet in tien boontjes of twintig. Die kant wil ik ook niet op. Richtlijnen kunnen nieuwe wetten worden, iets wat de Bijbel scherp veroordeelt. Is er afhankelijkheid? Luisteren we naar wat Hij gedaan heeft? De hemel is gescheurd.”
Wat is dan de waarde van vasten?
„Ik aarzel wat bij het geven van een antwoord. Misschien heeft vasten vooral te maken met gehoorzaamheid. De vraag is of het je iets geeft of dat het je juist schuldig stelt. Daarbij gaat het niet om het nalaten van eten en drinken op zich. Dat is een bepaalde vorm waar ik weinig meerwaarde aan wil toekennen. Juist de luxe van vandaag kan steeds meer gaan beklemmen.”
Tegelijk zegt u in uw boek dat christenen veel waardevolle vormen en gewoonten zijn kwijtgeraakt.
„Als ik terugga in de kerkgeschiedenis, kom ik de veertigdagentijd tegen. Dat Calvijn de zelfgenoegzaamheid die hij ontmoette bij dit gebruik afwees, kan ik me goed voorstellen. Toch zit er een aardige gedachte achter. Waarom zou een bepaalde mate van soberheid tijdens de maaltijden geen navolging verdienen? Dergelijke tradities laten we soms te gemakkelijk los.”