Opinie

Bloemen in Gethsemané

Ik durf vrijmoedig te zeggen dat de Heilige Schrift mij dierbaar is. Hij is de stem van de drie-enige God tot mij en tot heel deze verloren wereld. De belijdenis van Psalm 119 ervaar ik wel eens als de mijne: „Uw Woord kan mij, ofschoon ik alles mis, door zijne smaak en hart en zinnen strelen.” Tot mijn primaire oriëntatiebronnen –als ik het zo zeggen mag– behoort daarnaast de gereformeerde belijdenis. Als een zuivere samenvatting van de waarheid van Gods Woord is ons daarin veel gegeven. Met wijlen prof. Van Ruler meen ik stellig: het gereformeerde is het meest katholiek-christelijke.

ds. J. M. J. Kieviet
12 March 2011 13:22Gewijzigd op 14 November 2020 14:03

Naast Schrift en belijdenis hecht ik ook zeer aan de Psalmen. Inderdaad, in de berijming die mij het meest vertrouwd is: die van 1773. Het geldt weliswaar lang niet van alle coupletten, maar aan vele koester ik kostbare herinneringen. En dan zijn er de stichtelijke schrijvers uit het verleden. Wat een schatten uit de kerk der eeuwen! Als ik enkele namen mag noemen, dan worden dat wat mij betreft: Teellinck, de Statenvertalers in hun kanttekeningen en Kohlbrugge. En van over de grens: Luther, Flavel en Boston. Alleen tot onze schade kunnen we dat oude goud ongebruikt laten liggen.

Erfgoed

Maar er is nog iets wat mijn hart bij tijden raakt: de nalatenschap van christelijke dichters uit heden en verleden. Er zijn niet veel dagen waarop er niet gedurende enkele minuten een gedicht onder mijn neus ligt. Vorig jaar heeft dr. Henk Florijn mij en mijn vrouw daarbij een goede dienst bewezen, door het door hem samengestelde gedichtendagboek ”Leer mij van dag tot dag”.

Wat me ertoe brengt dit alles hier op te schrijven, is het lezen van een bepaald gedicht in de afgelopen week. Een lijdensgedicht, gewijd dus aan een aspect van het lijden van de Heere Jezus. De dichter: Jacobus Revius, een bijzondere 17e-eeuwse predikant uit Deventer. Wijlen prof. L. Strengholt typeerde diens poëzie als behorend tot „het kostbaarste van ons reformatorische culturele erfgoed.” Ik vrees echter dat onder ons orthodox-christelijke volksdeel zijn bekendheid nauwelijks verder reikt dan dat ene befaamde gedicht ”Hy droech onse smerten”, met de beginregel „’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten.” Ook een lijdensgedicht dus. Maar hier doel ik nu niet op.

Het gedicht dat ik bedoel, heet ”Bloedige Sweet”. Dat herinnert natuurlijk aan Gethsemané, de hof van Jezus’ lijden. Daarheen te gaan!, zo wenkt de poëet zijn lezers in dit gedicht. Of is het nog anders? Het eerste couplet is als volgt:

Trage siel, die in my slaept

Geeut en gaept,

Wilt u bruygom niet vergeten.

Waket op, en comt hem dra

Volgen na

Inden hof van Oliveten.

Wie waren slapende geraakt in de hof? De discipelen. Hier vereenzelvigt de dichter zich met die zorgeloze en trage leerlingen. Hij roept zijn ziel op te waken en de Heere in de olijvenhof na te volgen. Waarom? Wel, daar is iets wonderlijks te zien.

Siet hoe hem (= zich) u Schepper buckt,

Onderdruckt

Door u eysselijcke sonden.

Siet hoe hem sijn teere huyt

Berstet wt

In wel duysent-duysent wonden.

Onbevattelijk. Hier is het de Schepper Die gebukt gaat, en wel onder de last van onze vreselijke zonden. Zodanig zelfs dat uit Zijn tere huid het bloedige zweet zich perst. Zie!, zo gaat Revius verder (en hier verlaat hij de beschreven geschiedenis): dat bloed vloeit op de aarde. En dan toont zich zoiets als een bloemenvisioen. De gele anjer wordt overdekt met ”bonte plecken”. Het blonde roosje krijgt een roodgloeiend hart; de bleke tulpen worden bloedrood. En zie daar!, iets heel wonderlijks:

Maer een bloem int duyre bloet

Opgevoet

Sie ick wter aerden comen;

O hoe liefelijcken bloem!

Die den roem

Allen cruyden heeft benomen.

Godes milde goedicheyt

Wtgebreyt

Over die de sonden rouwen

Is haer alder-soetste naem,

Huppelsaem

Diese met geloof aenschouwen.

Gratiola

In Gethsemané bloeit een bloem – zo wonderschoon! Hij ontspruit rechtstreeks aan het op de aarde gestorte bloed van de Zaligmaker. Revius noemt hem: de ”gratiola”, het genadekruid; een toespeling op een bestaande plantennaam. Die bloem bloeit voor wie rouwen om hun zonden, maar Gods genade aanschouwen in het geloof.

De slotstrofe is een variant op het eerste couplet. Opnieuw een oproep tot de ziel. Vergeet die genadebloem niet! Hij is alleen in Gethsemané te vinden.

Droeve siel, die in my weent,

Sucht en steent

Wilt dees bloeme niet vergeten;

Ider hofken dat ghy siet

Draechtse niet

Maer den Hof van Oliveten.

Het Evangelie van Christus’ geheel unieke bloedstorting, gevat in een gaaf en ontroerend lijdenslied.

(Met postume dank aan prof. L. Strengholt en zijn boekje ”Bloemen in Gethsemané”, Amsterdam, 1976.) Reageren aan scribent? welbeschouwd@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer