Prestatie leraar niet te meten
Het kabinet heeft het voornemen om goed presterende leraren extra te belonen. Voor dat doel is 250 miljoen euro extra beschikbaar. Op zich is het een loffelijk streven om inzet en kwaliteit te belonen. Dat strookt niet alleen met het rechtvaardigheidsgevoel –prestaties moeten beloond worden– maar vormt ook een prikkel om goed te presteren. Uit de economische literatuur is echter bekend dat geldelijke prikkels ook een schadelijke invloed kunnen hebben op de intrinsieke motivatie. Dit is niet denkbeeldig, want goede docenten zijn vaak sterk intrinsiek gedreven. Bovendien, zijn prestaties van verschillende leraren wel te meten?
Hoe werkt de praktijk? Als ik het voorbeeld van onze eigen universiteit neem, dan worden de prestaties van docenten gemeten doordat studenten aan het einde van de cursus een evaluatieformulier moeten invullen, waarbij zij hun beoordeling geven van de cursus en de docent, die varieert van 1 tot 5 (maximale score). Dat is een prettig systeem voor docenten die jaar in jaar uit goede scores halen, maar minder prettig en stimulerend voor docenten die iets minder bedeeld zijn met de gave om studenten te bekoren. (Wat zou een predikant ervan vinden als de gemeenteleden elk jaar kunnen aangeven hoe goed de prediking is en er jaar in jaar uit een 6+ wordt gescoord – lekker motiverend?) Het oordeel van de studenten wordt waarschijnlijk sterk beïnvloed door de klantvriendelijkheid van de docent en de populariteit van het vak. Op zich is dat nuttige informatie, maar of de vakinhoudelijke en vakdidactische kwaliteit zo goed gemeten wordt, is de vraag.
Professional
Zelf verzorg ik verschillende cursussen. Een daarvan geef ik zowel aan een Nederlandse als aan een internationale groep. Het programma is exact hetzelfde, maar toch laat de waardering van beide groepen door de jaren heen een consequent verschil zien, waarbij de buitenlandse groep de cursus hoger waardeert (rond de 4) dan de Nederlandse groep (rond de 3,5). Dit verschil betreft alle facetten die gemeten worden, ondanks het feit dat de cursus hetzelfde is. Daaruit trek ik de voorzichtige conclusie dat de waardering niet zozeer in de vakinhoudelijke of didactische kwaliteit ligt, maar eerder in de aard en de belangstelling van de studenten. Om werkelijk de vakinhoudelijke en vakdidactische kwaliteit van cursussen te beoordelen, zou de evaluatie dus eigenlijk door een professional moeten worden uitgevoerd. Maar dat kost veel geld. Voor het didactische deel zou een didacticus ieder jaar een of meer van mijn lessen dienen bij te wonen. Een inhoudelijke toets vereist dat het lesmateriaal (een boek dat gepubliceerd is bij een internationale uitgever) en de tentamens die ik ontwikkel getoetst worden op inhoudelijke kwaliteit, maar er zijn weinig mensen die daartoe gekwalificeerd zijn.
Ook de Onderwijsraad komt in zijn advies ”Excellente leraren als inspirerend voorbeeld” tot de conclusie dat het eigenlijk ondoenlijk is om een goed systeem te maken om de prestaties van docenten te vergelijken. Als dit zo is, kan prestatiebeloning in haar tegendeel verkeren. Als prestaties niet goed meetbaar zijn, ontstaat al gauw haantjesgedrag of vriendjespolitiek en dat kan snel onrechtvaardige beloning in plaats van rechtvaardige beloning in de hand werken. De positieve prikkel die ervan uitgaat, slaat dan om in een negatief effect op collegiale verhoudingen. Dat is de dood in de pot. Ik moet bijvoorbeeld denken aan de onderwijsinnovatieprijs die bij een van onze faculteiten werd geïntroduceerd. Op zich een leuk initiatief, maar als de onderwijsdirecteur zelf ook meedingt en een innovatie toepast door een student-assistent in te zetten (waar andere docenten geen budget en dus geen tijd voor krijgen) en zo de prijs wint, is de lol er wel van af. Hoe groter de beloning, hoe sterker de prikkel om je ook op oneigenlijke gronden te onderscheiden van je collega’s.
Vorstelijke beloning
Om deze reden is het verbazingwekkend dat de Onderwijsraad, nadat hij geconcludeerd heeft dat onderwijsprestaties niet vergelijkbaar zijn, voorstelt om op elke school 5 procent van de beste leraren aan te wijzen en deze vorstelijk te belonen met een toeslag van 2500 euro (ongeveer 8 procent van het salaris) en meer tijd en budget voor onderwijsontwikkeling in plaats van onderwijs.
Maar zullen andere docenten hierdoor geïnspireerd worden? Zij worden immers niet alleen relatief minder beloond, maar dienen ook de lessen op te vangen die door de excellente leraren niet meer kunnen worden gegeven. Ook voor de excellente leraren kan het wel eens frustrerend zijn als zij door hun collega’s met de nodige argwaan worden beschouwd en hun initiatieven getraineerd.
Onderwijsverbetering kan daarom mijns inziens beter plaatsvinden door leraren regelmatig een opfriscursus te geven in een leuke, enthousiasmerende omgeving buitenshuis. Een andere manier, die wij zelf als vakgroep wel eens hebben toegepast, is elkaars lessen bijwonen om elkaar feedback te geven en suggesties voor verbetering te doen. Maar dat is alleen mogelijk als er een goede collegiale band bestaat. Als die inderdaad aanwezig is, kan zo’n (relatief goedkoop) initiatief minstens zo productief zijn.
Laat de Onderwijsraad daarom eens nadenken over hoe de onderlinge collegialiteit kan worden versterkt zonder gelijk de portemonnee te trekken. En als je toch eens boter bij de vis wilt doen, bezorg de goede docent dan een lekkere fles wijn als hij of zij jarig is. Het is het gebaar dat het doet.
De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg. Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl