Rutherford, getuige van de liefde van Christus
„Op dit alles schrijf ik de dood; de haven waar ik begeer aan te landen is verlossing en vergeving door het bloed van Christus.” Dit zijn woorden die Samuel Rutherford (1600-1661) op zijn sterfbed uitsprak.
Hij was een van Schotlands grootste theologen, maar in het zicht op de eeuwigheid was hij niet meer dan een arme zondaar die geen andere grond had dan de aangebrachte gerechtigheid van zijn Heiland. Hij sprak deze woorden als antwoord tot hen die hem zijn werkzame leven en zijn grote gaven voorhielden. Op 19 maart 1661 overleed hij in St. Andrews, binnenkort 350 jaar geleden.
Het past niet om Gods knechten een lauwerkrans om te hangen. Menselijke gebreken kleefden namelijk ook Rutherford aan. Hij moest voor zijn levenseinde het met enkele broeders in het geloof goedmaken. Broedertwist was in die tijd een groot obstakel in de Schotse kerk. Het reformatorisch verbond (Covenant) was door velen van alle rangen getekend, maar slechts weinigen kwamen de verplichtingen die hieruit voortvloeiden na. Sinds de natie in 1638 het ”National Covenant” had bekrachtigd, bleken velen hun eigen positie te verkiezen boven de eer van God. Behalve zij die op judasachtige manier met bijbedoelingen het Covenant hadden ondertekend, waren er ook oprechte broeders die door verschil van interpretatie uit elkaar gingen. Het sterfjaar van Rutherford was voor de kerk als zodanig verre van rooskleurig. Door de komst van de meinedige koning Karel II werd de kerk het juk van de bischoppelijke macht, dat door de Covenanters was afgelegd, opnieuw opgelegd. Zij die vooraan stonden om de banier van het verbond hoog te houden, werden berecht en terechtgesteld. James Guthrie en Archibald Campbell had dit lot al getroffen en daarna was Rutherford aan de beurt. Koninklijke knechten gingen zijn huis binnen om hem voor de rechtbank te dagen, maar zij vonden hem op bed. Met autoriteit en bewogenheid stond hij hen te woord: „Vertel hun dat ik al voor een hogere Rechter en Rechtbank ben gedaagd en dat ik daar eerst zal verschijnen…” Zo ontkwam hij aan de koning en zijn vazallen.
Het is ondoenlijk om in een korte schets een compleet overzicht te geven van de persoon en het werk van Rutherford. Zijn veelzijdigheid is opvallend. Hij was niet alleen theoloog, pastor en stichtelijk schrijver. Karakteristiek voor hem was de combinatie van scholastiek en innige vroomheid. Zijn intellectuele vaardigheden waren groot, maar niet minder zijn intuïtieve, welhaast mystieke, persoonlijkheid. Deze combinatie maakte hem uniek; hoofd en hart schenen bij hem in harmonie te zijn. Hij kon scherp zijn in zijn oordeel over andersdenkenden en tegelijkertijd mild in zijn houding tegenover de zwakken in het geloof. Zijn leven bestond niet alleen uit het doorlopen van een glansrijke academische carrière, maar was daarbij getekend door beproevingen en aanvechtingen. Juist door de tegenslagen werd hij gerijpt en kreeg zijn vroomheid diepgang. Misschien kon hij zich daarom zo gemakkelijk bewegen onder hen die voor het oog van de wereld niet of nauwelijks succesvol waren. Maar hij stond ook zijn mannetje achter de katheder van de universiteit en tegenover vor-sten en edelen. Hij wist waarvoor hij stond, omdat hij zich ervan bewust was dat God alleen hem zulke gaven van hart en hoofd geschonken had om in alle geledingen van de maatschappij Zijn eer en het morele en geestelijke welzijn van mensen op het oog te hebben.
In tegenstelling tot andere vooraanstaande predikanten die in de zeventiende eeuw de Schotse kerk hebben gediend, was Samuel Rutherford niet van adellijke afkomst. Hij bracht zijn jeugd door in de omgeving van Jedburgh en studeerde aan de universiteit van Edinburgh. Op beschuldiging van ‘hoererij’ met wat later zijn eerste vrouw zou worden, verloor hij een functie aan de universiteit, waar hij wel in de theologie kon afstuderen en beroepbaar gesteld werd. Opmerkelijk is dat de aanleiding tot zijn ontslag nooit reden is geweest om zijn toelating tot een ambt in de kerk te verhinderen.
Anwoth, een dorpje in het zuiden van Schotland, werd in 1627 zijn standplaats. Behalve dat hij hier zijn vrouw en twee kinderen door de dood verloor, was het moeilijk om het ruwe volk voor het Evangelie in te winnen. Hij bouwde wel een vriendenkring op in dit gebied, maar een conflict met de kerkelijke leiding maakte een einde aan zijn bediening. Rutherford kon zich niet verenigen met de bisschoppelijke vormen en wetten en toen hij zich niet wilde conformeren werd hij in 1636 naar Aberdeen verbannen. Hier kruiste hij de degens met de in zijn ogen arminiaanse ”Aberdeen Doctors”, die het episcopalisme voorstonden. Het conflict tussen de ‘bisschopsgezinden’ en de presbyterianen kwam in de hoofdstad Edinburgh tot een climax toen men de kerk een nieuwe liturgie, die anglicaans was, wilde opdringen. Land en kerk kwamen hiertegen in opstand en vernieuwden in 1638 het zogenaamde National Covenant, dat de gereformeerde leer en het presbyteriaanse kerkmodel wilde vaststellen en verdedigen tegen maatregelen van bovenaf.
Toen de grote ‘zuivering’ van de Schotse kerk een feit was geworden en de bisschoppen waren afgezet, benoemde de kerk Rutherford tot hoogleraar aan de universiteit van St. Andrews, gevolgd door het rectoraat van het St. Mary’s College. Eerst tegen zijn zin verruilde hij de ‘schaapsstal’ voor de katheder, hoewel hij het preken niet hoefde te staken. Van 1638 tot aan zijn dood leidde hij studenten op en was hij een van de belangrijkste voormannen aan het kerkelijk front. Toen hij in 1643 met nog enkele predikanten en ouderlingen naar Londen reisde om de Schotse kerk op de Assembly van Westminster te vertegenwoordigen, gaf hij vier jaar lang blijk van zijn grote invloed op de beraadslagingen van deze vergadering van puriteinse godgeleerden. In die tijd kreeg hij vanuit de Lage Landen een benoeming aangeboden aan de pas gestichte universiteit in Harderwijk. Enkele jaren daarna werd hij verkoren voor een hoogleraarschap aan de universiteit van Utrecht. Beide aanbiedingen wees hij af, omdat het landsbelang voor hem zwaarder woog dan een academische carrière in het buitenland.
Verschillende boeken verschenen van zijn hand, zoals een polemisch werk tegen de arminianen dat in 1636 in Amsterdam van de pers rolde. In zijn gewaagde studie ”Lex Rex” stelt hij de tirannie van de koning aan de kaak en poneert hij de stelling dat het volk zich op bepaalde voorwaarden hiervan mag ontdoen. Hiermee haalde hij zich de woede van koning Karel I en van diens zoon Karel II op de hals. Toen de laatste na een tijd van verbanning naar het Britse rijk terugkeerde en ook op de Schotse troon bevestigd werd, liet hij het boek verbranden en eiste de gevangenneming van de hoogleraar uit St. Andrews.
Het bekendst werden zijn ”Letters” (Brieven), die in 1664, drie jaar na zijn dood, werden gedrukt. Zijn assistent gedurende zijn verblijf in Londen, Robert MacWard, kreeg 365 brieven van de weduwe Rutherford om te laten drukken. Vooral de brieven die Rutherford vanuit zijn verbanningsoord in Aberdeen (”des konings paleis”) naar zijn vrienden in Anwoth en omgeving zond, getuigen van een nauwe omgang met zijn Heiland en Zaligmaker. Jacobus Koelman, die bevriend was met MacWard, verzorgde een Nederlandse vertaling van dit boek die meer dan eens herdrukt werd.
De laatste jaren van Rutherfords leven waren getekend door teleurstellingen. Het ideaal dat de Covenanters voor ogen hadden, werd niet verwezenlijkt. De Schotse kerk verkeerde in een zware crisis en de harde politiek van Karel II en zijn vazallen voorspelde niet veel goeds. Rutherford werd uit al zijn functies ontheven. Gelukkig heeft hij de bloedige vervolgingen die op komst waren niet meer meegemaakt. Zijn enig overgebleven dochter stond bij zijn sterfbed toen hij haar vroeg om anderen te vertellen dat „de snoeren voor mij in liefelijke plaatsen zijn gevallen, dat mij een schone erfenis is geworden.” Voordat hij wegzakte riep hij uit: „Heerlijkheid, heerlijkheid woont in Immanuëls land.”
Verzadigd van de liefde van Christus
„Ik ben opgezwollen en verzadigd door Christus’ liefde, die beter is dan wijn; zij is mij als een vuur in mijn ziel: laat de hel en de wereld er water op gieten, het zal hun niet baten. Ik heb nu de rechte deur van Christus gevonden; ik beveel Hem u boven alles aan. Kom en ruik eens de geur van Zijn adem; proef eens of Zijn kussen niet zoet zijn; Hij begeert niets sterker dan dat men veel gebruik van Hem make. Wees gemeenzaam met Hem, en dan zult u Hem des te meer welkom zijn: – o, u weet niet hoe gaarne Christus in bezit ware van al uw liefde. Meen niet dat het maar inbeelding is en kinderspel, waarvan wij zo hoog opgeven. Indien dat het geval ware, zo zou ik er niet voor willen lijden; ja, ik durf er mijn hemel onder verpanden, dat dit de weg tot heerlijkheid is.”
(Uit: ”Godsdienstige brieven”, Samuel Rutherford)
Volmacht om tot Christus te gaan
„„O”, zegt de ziel, „ik heb een volmacht nodig; het is vermetel om met zulk een zware schuld als ik heb tot Christus te gaan.”
Antwoord: Ik zeg u dat het hoogmoed en vermetelheid is om af te wachten. Ik hoop dat u niet op uzelf en op uw eigen kracht wilt vertrouwen. Als u dat niet doet, behoeft u niet erover te klagen dat u onvoorbereid bent om te komen. Leun alleen op Christus en beklaag u niet, maar neem toch de vrijheid om met Hem vervuld te worden, als u ziet dat u Hem onwaardig bent. Het is geen vermetelheid om het naakte zwaard van Christus aan te vatten, al zou deze uw hand afsnijden. „O”, zegt de ziel, „u hebt mij niet verteld dat ik een volmacht heb om mij zonder voorbereiding te haasten om tot een toornige Christus te gaan.” Wilt u toch een volmacht hebben, dan is het deze dat de volmacht van de bedelaar wel zo goed is als ik kon begeren. Zijn volmacht en getuigschrift aan de bedelaar is een kreupel been, een lamme hand, een hongerige maag, een ontblote rug. Dat is een goede reden om tot Hem te komen. Dan vraag ik u of u hongerig en verlangend naar Hem bent. Of weet u dat u niet voorbereid bent en niet meer hebt dan lamme armen en benen? Dat is een belangrijke volmacht om tot Christus te gaan.”
(Uit: ”Communion Sermons”, Samuel Rutherford)