Auteur Howard Jacobson: Mensheid heeft de Jood nodig
Eindelijk kreeg de Britse auteur Howard Jacobson in 2010 dan de meest prestigieuze literaire prijs van Groot-Brittannië, de Man Booker Prize. En dat voor een roman die van begin tot eind gaat over Joodse thema’s: ”De Finklerkwestie”.
Sommige Britse Joden vroegen aan Jacobson: „Hebben ze het wel begrepen?” Ze konden niet geloven dat zo’n Joods boek zo’n Britse prijs kon krijgen. De schrijver kan er smakelijk om lachen.
Dat hij Joodse literatuur schrijft zal hij geen moment ontkennen. Onderuitgezakt zit hij in de suite van zijn Amsterdamse hotel, nog steeds wat beduusd van de grote aandacht voor zijn roman ”De Finklerkwestie”. Daarin staat de vriendschap tussen drie mannen centraal, de oude Libor Sevcik, die trots is op zijn Joodse identiteit, de succesvolle filosoof Sam Finkler, die zich ervoor schaamt dat hij Jood is, en de mislukte BBC-medewerker Julian Treslove, een niet-Jood die vreselijk graag Joods wil zijn. „In een tijd waarin veel Joden hun Joodse identiteit willen ontvluchten en zich ervoor schamen, wilde ik hun de vraag stellen die Treslove in het boek ook stelt: „Waar schaam je je nu eigenlijk voor?” Daarom liet ik een Jood en een niet-Jood elkaars pad kruisen en elk de tegenovergestelde route gaan.”
Het is het begin van een roman boordevol humor waarin al die verwarrende stereotypen van Joodse identiteit de revue passeren en op de korrel worden genomen. Tegelijkertijd heeft het een boek een droeve ondertoon, want identiteit is niet iets wat je als een oude jas van je af laat glijden. „Ik geloof dat het onmogelijk is om je Joodse identiteit achter je te laten”, stelt Jacobson. „Dat laat ik met het personage Finkler zien.”
Dit boek verkent de verschillende definities van Joodse identiteit – als religie, als volk, als cultuur. Maar wilt u niet eigenlijk zeggen dat Joodse identiteit vooral een zaak van discussie is?
„Als je vraagt waar Joden het meest aan toegewijd zijn, dan is het aan het debat. Dat is al vanaf het Oude Testament zo, dat zit er vol mee. En de Talmoed is niets dan debat. Het is wat ik het leukste vind aan Joods zijn, en wat ik in andere Joden het meest waardeer. Sommige mensen in Groot-Brittannië ergeren zich aan mij en zeggen: je kunt Joden niet als groep karakteriseren. Dan maak je stereotypen van hen. Natuurlijk heeft iedere karakterisering iets absurds in zich, maar sommige algemene kenmerken kloppen toch. Ik houd ervan met dat soort stereotypen te spelen.”
Verklaart dat ook uw keuze om schrijver te worden?
„Ja, hoewel het me altijd verbaast hoe weinig Joodse schrijvers er in Engeland zijn. Misschien heeft het ermee te maken dat Engels-Joodse schrijvers het lastiger hebben dan Amerikaans-Joodse. Ik word vaak met de laatsten vergeleken, met name met Philip Roth en Saul Bellow, maar dat is niet helemaal terecht. Het Joodse in hun werk betekent thuis-zijn; Amerikaanse Joden voelen zich thuis in de Verenigde Staten. Engelse Joden zijn nog altijd bang om op een kwade dag het land uitgegooid te worden. Ik ben opgegroeid met het motto: ”Wees stil, val niet op als Jood”. Als je in de Engelse literatuur Joodse perspectieven toevoegt, creëer je daarmee een heel bijzonder effect. Dat levert precies het debat op waar ik zo verzot op ben. Dan voeg je iets samen wat niet samen wil gaan.”
Waaruit blijkt dan dat u een Engelse schrijver bent?
„Ik zie mijzelf als iemand die bewust in de Engelse literaire traditie van Charles Dickens en Jane Austen schrijft. Ik herlees veel liever een roman van George Elliot dan een boek van hedendaagse auteurs. Mijn bescheiden bijdrage aan de Engelse literatuur is daar iets Joods in te brengen. Dat geeft een onverwacht effect, vanwege het argumenteren, het debatteren. Joodse schrijvers op het Europese continent en in Amerika hebben een meer Oost-Europese, magische traditie. Ik niet. Ik ben Engels, rationeel, antifilosofisch, antispeculatief, grappig, wantrouwend. En als ik dat in contact breng met het Joodse, ontstaat er een conflict. Dat is het punt waarop ik het leuk ga vinden.”
Een van de grote thema’s in ”De Finklerkwestie” is de verhouding tussen antizionisme en antisemitisme. In Nederland wordt dan algauw naar moslimmigranten gekeken. Waarom zijn die in uw boek afwezig?
„Omdat ik denk dat dat een ander thema is. Ook in Groot-Brittannië is het een groot probleem. Voor mij is het geen verrassing dat er een conflict is tussen islamitische en Joodse gemeenschappen. De moslims mógen zich verontwaardigd voelen vanwege Israël. Mijn grote punt is: Waarom zijn de Engelsen zo woedend op Israël? In mijn roman is er een moment waarop Finkler mijn eigen opvatting vertolkt als hij tegen een Engelse vrouw zegt: „Jij kunt ons niet eerst uit dit land gooien en zeggen: ga weg, en dan als we weggaan en een eigen land opbouwen ons ook nog eens gaan vertellen hoe wij ons zouden moeten gedragen.” Dat Europeanen zich zo vol haat tegen Israël keren, is voor mij monstrueus. Europeanen zouden hun hoofden moeten bedekken en keihard moeten werken om vrede te bereiken in het Midden-Oosten. In Engeland wordt het beeld geschapen, onder meer in een geruchtmakend toneelstuk van Caryl Churchill, dat Joden er plezier in hebben om baby’s te vermoorden, ze zijn nazi’s en ga zo maar door. Komt dit doordat het antisemitisme nooit helemaal is verdwenen? De angst voor de terugkeer van antisemitisme is heel reëel. Dat doortrekt mijn hele boek.”
U schrijft columns voor The Independent en schrijft daarnaast romans. In deze roman naderen de actualiteit en de fictie elkaar wel heel sterk.
„Het zijn twee afzonderlijke domeinen, maar ze raken elkaar wel. Het was nieuw voor mij om de hedendaagse problematiek in een roman aan de orde te stellen. Ik schreef altijd over het verleden. Mijn andere Joodse romans gingen over het naoorlogse Manchester. Als columnist had ik al geschreven over het toneelstuk van Caryl Churchill. Ik was compleet geschokt omdat zo veel mensen niet zagen wat daar gebeurde. Ik doe het in deze roman nog een keer, maar op een andere manier. De roman zou niet dezelfde zijn geweest als ik niet gefrustreerd was geraakt door het publieke debat over deze kwestie. Met mijn roman wil ik de temperatuur van het debat veranderen, meer begrip kweken voor de Joodse angst voor antisemitisme en pleiten voor een eerlijker debat over Israël. Ik geloof dat de mensheid de Joden nodig heeft, soms om hen lief te hebben, vaak om hen te haten. Het is een afschuwelijke waarheid.”
U staat bekend als schrijver van komische romans. Maar aan het eind van dit boek vroeg ik me af of het eigenlijk geen tragedie is.
„Ik speel graag met de grenzen tussen die twee genres. Ik wil mensen aan het lachen maken, maar op het hoogtepunt moet hen de adem in de keel stokken. Zo gaat het ook in het leven. Het komische hoort in het leger van de serieusheid, het is er geen vijand van. Een goede roman heeft het in zich.”
De Finklerkwestie, Howard Jacobson, vertaling Barbara de Lange; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 4461 768 9; 384 blz.; € 19,95.