Theologia Reformata / De Saambinder
Theologia Reformata
Theologiestudenten moeten hun talen kennen. Als de Duitse historicus en theoloog Martin Hengel (1926-2009) ergens van overtuigd was, dan wel daarvan, schrijft dr. A. Noordegraaf in het theologisch tijdschrift Theologia Reformata.
„Tot aan het eind van zijn leven heeft hij erop gehamerd dat theologiestudenten hun talen moesten kennen om adequaat te kunnen studeren. Daarbij dacht hij niet alleen aan het Grieks en het Latijn, maar ook aan het Hebreeuws, het Aramees, het Syrisch en het Koptisch. Filologie was voor hem conditio sine qua non voor wetenschappelijk werk. Hij moest niet zo veel hebben van de hausse aan nieuwe methoden en leeswijzen. Het verontrustte hem dat steeds minder theologiestudenten de grondtalen kenden, laat staan nog iets wisten van de antieke cultuur en het Jodendom. Het was voor hem een breuk met een ”Bildungstradition” die decennialang kenmerkend was voor Duitse predikanten. Wilde je het Nieuwe Testament en de vroegchristelijke teksten met vrucht bestuderen, dan moest je ook de Griekse klassieken, de Septuaginta, de Joodse geschriften en de patres van de Vroege Kerk gelezen hebben.
Hengel maakte dat ook zelf waar. Wie het notenapparaat onder zijn artikelen nagaat en de registers erop naslaat komt onder de indruk van de brede filologische en historische eruditie van deze geleerde.”
De Saambinder
„…dat de Heere de getrouwden Zijn hulp en bijstand altijd wil bewijzen”, zo luidt het in het klassieke huwelijksformulier. De Saambinder (kerkblad van de Gereformeerde Gemeenten) vraagt er aandacht voor.
„Er zijn woorden, die je vaak leest en hoort. Maar dringt de werkelijkheid ervan ook tot ons door? We zijn immers zulke oppervlakkige lezers en hoorders. Een voorbeeld daarvan is, wanneer in elke huwelijksdienst vanuit de korte huwelijksethiek van de kerk der eeuwen, ons huwelijksformulier dus, het volgende wordt voorgehouden, niet alleen aan het jonge bruidspaar, maar aan allen die het horen en lezen. Dan horen we over de gewisse hulp van God: „…dat de Heere de getrouwden Zijn hulp en bijstand altijd wil bewijzen, ook wanneer men zulks allerminst verwacht.”
Laat dat eens tot u doordringen. Er kunnen zaken zijn, of komen, in het huwelijks- en gezinsleven, die zo moeilijk en onoplosbaar zijn, dat je er niet doorheen ziet. Alles zit muurvast. Je weet het niet meer. Wat heb je nog te verwachten? Zeker ook gezien eigen zonden, schuld en tekorten. Wat kun je anders verwachten dan één grote puinhoop? En dan dit woord op de trouwdag, dat ieder echtpaar vanuit de Heilige Schrift wordt voorgehouden. Met ook nog het woord ”altijd” erbij. Ja maar… kunnen we dat zomaar zeggen? Nee, natuurlijk niet zo maar. Dat is niet vanzelfsprekend. Dit wordt wonderlijk in het Woord Gods gegrond: God Die helpt in nood, in deze huwelijksnood. Dat staat op twee pijlers. Met de schuld, nood en ellende mogen we voor Gods aangezicht komen, om twee redenen.
In de eerste plaats: het huwelijk is Gods eigen instelling. Het is uit eeuwige, goddelijke gedachten voortgekomen. Dit unieke levensverbond, dat een man en een vrouw alles, maar dan ook alles samen zullen delen, totdat de dood hen scheidt. Daarom mogen we dit zó in ons gebed de Heere voorleggen: „Heere, omdat het Uw eigen inzetting is, mogen we U onze bange nood voorleggen, hoewel we het niet verdienen, het verzondigd hebben.”
En de tweede reden, waarom we het de Heere mogen voorleggen is: omdat de Middelaar begonnen is op een bruiloft in Kana in Galilea om Zijn Middelaarsheerlijkheid te openbaren. Daarmee eerde Hij de scheppingsinzetting van Zijn Vader. Hij wilde daar komen en werken. Daar wilde Hij tonen Wie Hij was en hoe Hij werkt, uit louter genade. Dat is toch niet tevergeefs geweest? Omdat Jezus in de nood, die zo spoedig in dat pas gesloten huwelijk kwam, wilde voorzien, mag nu in Zijn naam en krachtens Zijn verdienste de Heere worden voorgelegd: „Zou U dan nu alleen om Jezus’ wil ons willen aanzien en helpen.” De nood is nooit te klein en zeker ook niet te groot voor Hem. Twee redenen, waarom God ook nu nog kan en wil helpen.”