Openluchtmuseum restaureert boederijen
ARNHEM – Rietdekkers en timmerlui zwaaien op dit moment de scepter in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. De publiekstrekker van formaat is bezig met een enorme inhaalslag voor het groot onderhoud.
Volgend jaar bestaat het park een eeuw en dan moet alles er weer tiptop uitzien. „Wij zijn een publieksvriendelijk museum, maar dat brengt ons ook in een uitdagende spagaat tussen collectiebeheer en presentatie aan het publiek.”
Zonder bezoekers is een museum ten dode opgeschreven. Datzelfde publiek loopt echter wel door de historische panden, over de estriken (plavuizen). En met een jaarlijks aantal van zo’n 450.000 kijkers zijn dat nogal wat handjes en voetjes die de ‘collectie’ van het buitenmuseum aantasten. „Een kunstmuseum toont zijn schilderijen in een geklimatiseerde ruimte. Wij laten over onze collectie lopen”, vertelt hoofd afdeling bouwvakken Frans Gerritsen.
Het grootste deel van de historische panden in het Openluchtmuseum behoort tot de rijkscollectie; ongeveer zeventig van de negentig gebouwen. „Vijf jaar geleden gaven wij de Monumentenwacht opdracht tot een uitgebreide inspectie om achterstallig onderhoud in kaart te brengen.” Daar kwam een lange lijst uit. In samenspraak met het Monumentenadviesbureau in Nijmegen stelde het museum een plan van aanpak op. Doel was een historisch verantwoord restauratieprogramma op te stellen en uit te voeren. Na deze inhaalslag kan het onderhoud aan gebouwen volgens een efficiënte meerjarenplanning worden uitgevoerd.
„Het meeste herstelwerk wordt door onze eigen mensen uitgevoerd”, vertelt Gerritsen. „Wij doen wat de boeren vroeger ook zelf deden als ze een houten kapconstructie gingen vervangen. De bomen voor de dakspanten worden op een arbeidsintensieve manier met de hand gezaagd en geschild. Zo voorkom je sporen van machinale bewerking. Alleen de rieten bedekking wordt door een rietdekkersbedrijf vervangen. Dat doet de komende tien jaar ook het onderhoud daarvan.”
Om de authenticiteit van de boerderijen te waarborgen worden de herstelwerkzaamheden uitgevoerd mede aan de hand van een nauwkeurige bouwhistorische beschrijving. Daaraan worden geen concessies gedaan.
Soms gaat behoud boven echtheid, zeker als je het niet kunt zien. Zoals het aanbrengen van vloerverwarming in een aantal boerderijen om aantasting door vocht tegen te gaan. Gerritsen: „Onze gebouwen zijn ook in de winterperiode te bekijken en iedereen loopt dan met natte schoenen naar binnen. Dat zorgt voor een boel vocht.”
Een ander knipoogje naar de moderne tijd is het vervangen van estriken door replica’s. De originele materialen zijn vrijwel niet meer te krijgen. De nieuwe vloertegels zien er oud uit, ze zijn dan ook op precies dezelfde traditionele manier gemaakt; „lekker van de maat af”, niet recht, net als vroeger.
En over geld gesproken… –het museum doet dat liever niet– dankzij een flinke injectie van het Rijk kan het achterstallig onderhoud weggewerkt worden. En dat bedrag is dit jaar zevenmaal zo groot als het normale onderhoudsbudget, is het enige wat de bouwcoördinator daarover kwijt wil.
Niet alles wordt overigens in oude staat teruggebracht. Oorlogsschade blijft onaangetast. Dat is immers ook historie.