Consument

Kweekvlees: wel vlees, maar geen beest

Biefstukjes aan een boom – goed, vergeet dat maar. Maar een rollade uit een reageerbuis, dat lijkt zo onmogelijk niet. De universiteiten van Utrecht en Wageningen doen er hun best voor. Iets om over te juichen of om bij te griezelen?

Jacob Hoekman
24 February 2011 11:04Gewijzigd op 14 November 2020 13:50
beeld RD, Corné van der Horst
beeld RD, Corné van der Horst

Het is echt vlees. Niet een of andere vleesvervanger, maar een biefstuk van 100 procent echte spiercellen. Alleen: een dier zit er niet meer aan vast. Er is slechts het product waar het om gaat, het vlees.

Toegegeven: die voorstelling van zaken ligt nog verscholen in de toekomst. Maar er is grote kans dat het er wel degelijk van gaat komen. Kweekvlees heeft volgens de universiteiten van Utrecht en Wageningen een hoop voordelen boven de conventionele manier van vleesproductie, waarbij je met een compleet dier zit opgescheept.

De grote vraag is: Zal het publiek die voordelen ook inzien? Of is kweekvlees een recept voor griezelig Frankensteinvoedsel, waar tal van ethische haken en ogen aan zitten?

Dat valt wel mee, denkt prof. dr. Henk Jochemsen, ethicus en bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Wageningen Universiteit. „Het Frankensteineffect is meer met manipulatie van de natuur verbonden. Maar dat is hier niet aan de orde. Het is net als met stamcellen: er worden weefsels gekweekt. Terecht hoor je daar weinig bezwaren tegen.”

Jochemsen ziet juist allerlei voordelen van kweekvlees. „Kijk, de productie van vlees kost nu veel grondstoffen. Voor de hele duurzaamheidsagenda is dat niet zo positief, nog afgezien van de ethische problemen die in de intensieve veehouderij spelen. Bij het geheel van die keten kun je grote vragen hebben. Kweekvlees zou die vragen kunnen oplossen.”

Dat vindt ook filosofe dr. Cor van der Weele, die coördinator is van het gezamenlijke project van Utrecht en Wageningen (zie kader). Ook zij is ethicus, en het is niet voor niets dat juist zij de kar trekt. „Meestal is er eerst de technologie en daarna de ethiek die moeilijk gaat doen, zo van: Ho, stop, bezwaar! Maar bij dit project is het precies andersom.” Volgens de filosofe, die overigens liever de technische term in-vitrovlees gebruikt, zit de samenleving om kweekvlees te springen. „Er is veel moreel gekleurd enthousiasme, bijvoorbeeld uit de hoek van de Dierenbescherming en vanuit overwegingen van duurzaamheid.”

Zo zou het vaker moeten zijn, vindt Van der Weele. „De ethiek moet niet alleen als criticus dienen, maar ook als inspiratiebron, als gids. De ethiek moet de technologie uitdagen: Kom eens met een oplossing voor dit probleem.”

Jochemsen is daar nog stelliger in: „Zo hóórt het natuurlijk. Wetenschap en techniek horen in dienst te staan van de realisering van waarden die wij belangrijk vinden; niet andersom. Maar dat is de achterliggende decennia lang niet altijd het geval geweest.”

Bij kweekvlees is het dus eindelijk zo ver. De ethiek loopt voorop en allerlei maatschappelijke problemen worden getackeld als het product straks een hoge vlucht gaat nemen. Met andere woorden: niets dan positieve geluiden tot dusver.

Toch plaatst Jochemsen ook een paar kritische kanttekeningen bij het fenomeen. Zo is het voor hem geen uitgemaakte zaak dat vleesproductie in de huidige vorm echt per definitie fout zou zijn. „Sommige bestanddelen van planten zijn helemaal niet geschikt voor menselijke consumptie. Maar dieren kunnen die planten wél gebruiken en ze kunnen dat omzetten in hoogwaardig voedsel. Dus bij de gedachte dat vleesproductie per definitie niet duurzaam zou zijn, zet ik vraagtekens.”

Van der Weele kan die vraagtekens wel plaatsen. „Wij denken zeker niet dat onze methode alle vleesproductie kan vervangen. We denken allereerst aan de problemen in de intensieve veehouderij. Als die met in-vitrovlees kunnen worden weggenomen, kan de meer traditionele, extensieve veehouderij daardoor misschien zelfs nog wat groeien.”

Een tweede kanttekening van Jochemsen is de vraag of kweekvlees of in-vitrovlees wel de benaming vlees moet houden. „Kijk, het kan heel hoogwaardige voeding zijn, maar voor mij blijft de vraag: kun je het zó kweken dat het dezelfde substantie heeft als vlees? Vlees is in de beleving van mensen verbonden met dieren, terwijl dit alleen vlees is in strikt biochemische zin: het zijn dierlijke eiwitten en cellen.”

Die vraag houdt volgens Jochemsen verband met een dieper liggende kwestie: „Je suggereert met deze methode dat vlees tot het normale voedingspatroon hoort, terwijl het de vraag is of dat zo is. Met name voor kinderen kan een zekere mate van vleesconsumptie goed zijn, maar verder hoeft een mens helemaal geen vlees te eten. Moet je deze ontwikkeling dan niet aangrijpen om de plaats van vlees in een evenwichtig eetpatroon aan de orde te stellen? Door het vlees te noemen, ontwijken de onderzoekers die vraag.”

Filosofe Van der Weele heeft dat bezwaar vaker gehoord. „Maar de roep om minder vlees te eten vindt weinig gehoor. In het Westen blijft de vleesconsumptie waarschijnlijk stabiel, terwijl die wereldwijd tot 2050 volgens verwachting zelfs zal verdubbelen. Dat wordt echt een enorm groot probleem. Minder vlees eten is wel een mooi idee, maar als dat niet helpt moet je ook met andere oplossingen komen.”

Om die reden vindt Van der Weele dat kweekvlees wel degelijk zo veel mogelijk op vlees moet lijken. „Er zijn al een hoop vleesvervangers; nepvlees dus. Dat willen veel mensen niet eten omdat het geen echt vlees is. In-vitrovlees is wél echt vlees. Laten we er dan voor zorgen dat het er ook echt op lijkt.”

Een derde kanttekening bij kweekvlees zou kunnen zijn dat consumenten nog verder af komen te staan van Gods schepping: ook voor ons vlees hebben we de natuur niet meer nodig. Toch ziet Jochemsen op dat vlak weinig bezwaren. „Ik zie het eerder zo dat je de schepping meer intact laat, omdat je met kweekvlees over een vervanging beschikt”, zegt hij. „Dat is belangrijk, omdat in elk geval in het Oude Testament het eten van vlees vooral verbonden is met het offer. Er schuilt de notie achter dat het leven, ook het leven van een dier, ten diepste van God is. Een dier eet je niet zo vanzelfsprekend op als een vrucht of een plant. Met kweekvlees los je dat dilemma op: je eet immers geen dier meer op.”

Vooralsnog is het afwachten waar Utrecht en Wageningen mee komen. Maar als het ooit zo ver is, neemt Jochemsen dan zelf een mals lapje kweekvlees? „Dat denk ik wel, ja. Ik weet niet waarom ik het niet zou eten. Misschien dat ik het echte dier dan alleen nog bij bijzondere gelegenheden op tafel zou zetten. Bij een jubileum of zo.”


Nog lang geen runderlapje

Het project dat de productie van kweekvlees onderzoekt, ging eerder deze maand van start. De Universiteit Utrecht doet het eigenlijke kweekonderzoek onder leiding van „vleesprofessor” Henk Haagsman. De Wageningen Universiteit richt zich op de ontvangst bij de consument en op ethische vragen rond de ontwikkeling van kweekvlees, om te voorkomen dat bijvoorbeeld een verkeerd gekozen naam de hele productie in de kiem smoort.

Hoe komt kweekvlees tot stand? Het idee is om stamcellen van een dier zich te laten delen. Vervolgens worden deze cellen aangezet om zich te ontwikkelen tot spiercellen. Daarvan is uiteindelijk vlees te maken.

Vooralsnog moet de consument echter vooral geduld hebben: het onderzoek staat nog in de kinderschoenen. In 2014, wanneer het project afloopt, is er hoogstwaarschijnlijk nog geen kant-en-klaar product. Bovendien zal zo’n product in eerste instantie geen runderlapje met alles erop en eraan zijn, maar eerder zoiets als gehakt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer