Onderwijs & opvoeding

Haco buigt havo om naar de praktijk

Havoleerlingen zijn denkers én doeners. Daar moet het onderwijs op inspelen, vinden de hacoscholen. Waarbij haco staat voor: havisten competent.

L. Vogelaar
22 February 2011 07:56Gewijzigd op 14 November 2020 13:48
Haco buigt havo om naar de praktijk. Foto ANP
Haco buigt havo om naar de praktijk. Foto ANP

De positie van de havo is niet altijd gemakkelijk. Terwijl in het vwo het accent ligt op theorie en in het vmbo in meer of mindere mate op de praktijk, wordt op de havo naar een evenwicht tussen die twee gezocht.

Dat lukt niet altijd zo goed, signaleerde het Tilburgse onderzoeksbureau IVA eind 2007 in het rapport ”Beter inspelen op havo-leerlingen”. Een op de tien leerlingen in de drie hoogste havoleerjaren liep vertraging op. Of ze haakten zelfs af, bijvoorbeeld door over te stappen naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).

Gebrek aan motivatie wordt als een van de belangrijkste oorzaken aangewezen. Havoleerlingen hebben een concrete opdracht nodig om gemotiveerd te raken. Ze hebben nogal eens moeite met zelfstandig werken. Ook het plannen van dat werk is lastig; er is veel uitstelgedrag. Er is sprake van een korte concentratieboog en het ontbreekt aan discipline om het leren lang vol te houden. „Vwo’ers weten hoe ze moeten voorkomen dat het misgaat, havisten laten het eerst misgaan”, zei een docent tijdens het IVA-onderzoek.

Een havist vindt school nogal eens saai, kiest de gemakkelijkste weg en is gericht op minimale prestaties en vooral ook op het praktische nut van wat hij doet. Hij richt zich op de korte termijn, leert voor een toets, maar ziet niet altijd het verband met het eindexamen of een vervolgopleiding.

De havoleerlingen zijn gevoelig voor wat hun groepsgenoten doen en worden sterk afgeleid door de prikkels die vanuit de buitenschoolse wereld tot hen komen. De werkwijze in havo 4 verschilt soms te veel van die in het derde leerjaar, doordat er in de vierde klas meer wordt gevraagd op het gebied van zelfstandig werken en planningsvaardigheden. Een verkeerde profielkeuze wordt overigens nauwelijks als oorzaak van de vertraging van leerlingen genoemd.

De havopopulatie is gevarieerd. Veel leerlingen zitten er al vanaf het eerste leerjaar, maar er stromen ook leerlingen in vanuit het vmbo en vanuit vwo 3. De docenten proberen aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerlingen, maar lopen tegen de grenzen van de leerstof en de methodiek op.

Aan de aansluiting op de vervolgopleiding in het hoger beroepsonderwijs (hbo) schort het nogal eens: het hbo is beroepsgericht, de havo daarom soms te theoretisch. Om daar wat aan te doen, is de Stichting Havisten Competent opgericht. Dit netwerk –volgens het zojuist verschenen eerste jaarverslag telt het 28 scholen– streeft ernaar het lesprogramma op de havo praktischer te maken. Dat maakt de opleiding aantrekkelijker voor leerlingen die vooral op zoek zijn naar het praktische nut van leerstof. Tevens verbetert het de doorstroming naar het hbo.

De hacoscholen hebben een competentieprofiel voor havo 5 ontwikkeld: aan de hand van leersituaties uit het propedeusejaar van het hbo is vastgesteld wat havisten in het examenjaar moeten kunnen, zoals probleemoplossend samenwerken, reflecteren op gedrag en resultaten, informatie zoeken en een beroepshouding ontwikkelen. Dat mondde uit in een onderwijsconcept waarmee deze scholen vanaf het derde leerjaar werken.

De havo moet volgens hen een herkenbare opleiding zijn: geen ”vwo light”, maar ook geen aangedikt vmbo. Als kenmerken van havoleerlingen worden genoemd dat ze intelligent zijn, waarbij ze graag leren door te doen: bij theorie zien ze graag direct hoe die kan worden toegepast. Daarbij moet er ruimte zijn voor variatie en voor het nemen van verantwoordelijkheid, binnen een structuur die houvast geeft.

Havisten zijn gericht op de omgeving en –meer dan vwo’ers– gevoelig voor de houding van docenten en andere volwassenen. Belangrijk is dan ook dat leraren het zelfvertrouwen van deze leerlingen bevorderen. Om de aansluiting op het hbo te verbeteren, is oriëntatie op de opleidings- en beroepsmogelijkheden van belang.

In 2005 begonnen de eerste negen scholen het nieuwe concept in havo 3 te voeren. Uitgangspunten zijn dat wordt aangesloten bij wat een leerling kan (competentie), dat er voldoende contact tussen leerlingen en docenten is en dat een scholier bij het leren in zekere mate keuzes dient te kunnen maken (autonomie).

Om zich hacoschool te mogen noemen, moeten scholen aan een reeks eisen voldoen: ten minste 280 klokuren lesmateriaal aanbieden in leerjaar 3, 4 en 5 dat voldoet aan de haco-ontwerpeisen, het competentieprofiel gebruiken om de voortgang van de leerlingen te meten, samenwerken met het hbo en het regionale bedrijfsleven, en kennis uitwisselen met andere hacoscholen.

De stuurgroep van de stichting komt twee keer op bezoek om een school daarop te beoordelen. Bij een negatief besluit kan een school in beroep gaan bij een commissie.

Drie jaar lang krijgen de leerlingen een blokuur ”haco” per week. In de derde klas werken ze aan een groepsopdracht. In het vierde leerjaar gaan de leerlingen op stage, maken ze kennis met het hbo en richten ze een fictief bedrijfje op. In de vijfde vervaardigen ze een profielwerkstuk.

Op den duur zouden ook de bestaande vakken binnen de havo meer competentiegericht moeten worden, zodat haco als apart vak kan verdwijnen omdat de hele havo ‘haco’ is geworden. Om dat te kunnen realiseren, zouden de examens volgens de hacoscholen niet eenzijdig op kennis gericht moeten zijn.

Het is te vroeg om vast te stellen of de leerlingen het door deze aanpak binnen het hoger beroepsonderwijs beter gaan doen, stelt de stichting vast. Voor voorzitter S. Slager van de VO-raad zijn de voordelen echter duidelijk: „Haco maakt havoleerlingen meer gericht op hun toekomstige opleiding en loopbaan. Bovendien positioneren ze de havoleerling vanuit zijn of haar kracht. Ze zien de havist als iemand met een eigen gezicht, niet als een mindere vwo-leerling.”

www.havistencompetent.nl


Doorstroming

Sinds de invoering van het vmbo in 1999 is het voor leerlingen die de theoretische leerweg (de oude mavo) volgen moeilijker om door te stromen naar de havo. Daarom geldt sinds 1 augustus vorig jaar een aantal versoepelingen om die doorstroming te verbeteren. Zo krijgen talentvolle derdejaars-vmbo’ers die willen overstappen naar havo 4 niet meer te maken met aanvullende toelatingseisen.

Havoscholen hoeven leerlingen die het vmbo hebben gedaan echter niet automatisch toe te laten, stelde minister Van Bijsterveldt (Onderwijs) afgelopen november. Scholen mogen eisen stellen aan bijvoorbeeld het vakkenpakket, maar moeten vooraf wel duidelijk aangeven wat die eisen zijn.

Als scholen soepel zijn in de toelating van leerlingen tot de havo, breekt ze dat op als vervolgens de doorstroming van de havo naar het hbo hapert. Om het eindniveau te verbeteren, mogen havisten, net als vwo’ers, vanaf 2012/2013 niet meer dan één vijf als eindcijfer behalen bij de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde. De minister is van plan het aantal profielen terug te brengen van vier naar twee. De kernvakken moeten meer aandacht krijgen. De mogelijkheid om wiskunde niet als examenvak te kiezen –zoals nu in een van de vier havo-profielen– verdwijnt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer