Geschiedenis

Van Gogh Museum toont ontwikkeling Picasso tussen 1900 en 1907

Negentien was Pablo Picasso toen hij in 1900 in Parijs arriveerde. Voor de jonge, zeer ambitieuze kunstenaar uit Barcelona ging een wereld open. Zeven jaar later lag de wereld aan zijn voeten en was hij de onbetwiste leider van de avant-garde in Frankrijk.

21 February 2011 09:23Gewijzigd op 14 November 2020 13:47
Kinderen in een park, 1901. Privécollectie Rotterdam (in bruikleen aan het Van Gogh Museum) Foto Van Gogh Museum
Kinderen in een park, 1901. Privécollectie Rotterdam (in bruikleen aan het Van Gogh Museum) Foto Van Gogh Museum

Het Van Gogh Museum richt de schijnwerper op de cruciale periode waarin Picasso zich ontwikkelde tot kunstenaar van wereldformaat. Algauw zou zijn roem die van Van Gogh evenaren, de Nederlandse schilder die Picasso mateloos bewonderde.

Hoe Picasso zich tussen 1900 en 1907 kunstzinnig ontwikkelde, is onderwerp van de tentoonstelling ”Picasso in Parijs”. Om het overzichtelijk te houden is Picasso’s verblijf in de Franse hoofdstad opgedeeld in vier fasen: ”Picasso’s ontdekking van Parijs”, ”Picasso als symbolist”, ”Het leven van de bohemiens” en ”Vernieuwende, moderne stijl”. Dat suggereert een gestage ontwikkeling die Picasso zou hebben doorgemaakt, maar daar was allerminst sprake van. Als beginnend kunstenaar heeft Picasso veel weg van grondvuurwerk dat rondtolt en onafgebroken kleurige lichtbollen de lucht in slingert.

Om goed te begrijpen waar Picasso in Parijs mee bezig was, wat hem dreef en hoe zijn genialiteit uiteindelijk doorbrak, is bij deze tentoonstelling de catalogus meer dan ooit onmisbaar. Niet alleen vanwege de achtergrondartikelen (grotendeels geschreven door de gastconservator van de tentoonstelling, Picassospecialist Marilyn McCully uit Londen), maar vooral vanwege de afbeeldingen van werken die níét in het Van Gogh Museum te zien zijn en die cruciaal zijn om zicht te krijgen op Picasso’s complexe ontwikkeling. Natuurlijk is het niet heel eenvoudig om topwerken bij collega-musea los te krijgen (de kip met de gouden eieren krijgt niet gauw verlof voor een logeerpartij elders), maar een paar interessante Van Goghs als lokaas hadden wellicht wonderen kunnen doen. Voor de Japanners die naar Amsterdam komen om ”De zonnebloemen” te zien is Barcelona maar een kleine omweg.

Relatief veel aandacht krijgt in de tentoonstelling het werk dat Picasso in 1901 maakte toen hij op uitnodiging van kunsthandelaar Ambroise Vollard een expositie mocht inrichten. De beschikbare ruimte bleek royaler dan hij had ingeschat en hij moest hard werken om de benodigde zestig kunstwerken op tijd aan te leveren. Als een razende roeland ging hij aan de slag, soms maakte hij wel drie schilderijen op één dag.

Kenmerkend voor deze vroege periode is dat Picasso zich mateloos laafde aan het Parijse uitgaans- en nachtleven in Montmartre met zijn zwierige danseressen en levendige cafés. Al even onbekommerd nam hij de moderne kunst van dat moment in zich op. In Parijs, het culturele middelpunt van de avant-garde van dat moment, zag hij de werken van kunstenaars als Gauguin, Van Gogh, Toulouse-Lautrec en Steinlen voor het eerst in het echt. De felle kleuren die deze kunstenaars gebruikten inspireerden hem tot on-Spaanse kunstwerken. Rusteloos experimenteerde hij met nieuwe schilder- en grafische technieken, met de zelfverzekerdheid van aanstormend jeugdig talent. Typerend is het zelfportret ”Yo, Picasso” (Ik, Picasso) dat hij in 1901 voor de tentoonstelling bij Vollard maakte. De blik is vastberaden en veelbelovend: de wereld zal van hem horen, en wel zeer binnenkort.

De onstuimige manier waarop Picasso te werk ging viel recensenten op. Félicien Fagus noteerde in het blad ”La Revue blanche”: „Naast de grote kunstenaars uit het verleden, kan men gemakkelijk tal van andere invloeden onderscheiden – Delacroix, Manet (…), Monet, Van Gogh, Pisarro, Toulouse-Lautrec, Degas, Forain, misschien Rops… Elke invloed is vluchtig: nauwelijks heeft hij hem verwerkt of hij is alweer verdwenen. Hij is duidelijk in zo’n koortsachtige haast dat hij nog geen tijd heeft gehad om tot een eigen, persoonlijke stijl te komen.” Als er iets zichtbaar is in de tentoonstelling, dan is het dit wel. De werken uit deze periode zijn uitermate wisselend van stijl en onderwerp en overal zijn (soms subtiele) sporen zichtbaar van de vele kunstenaars die in Parijs rondhingen of hadden rondgehangen.

Toch waakte Picasso er welbewust voor dat hij andere kunstenaars imiteerde. Als een spons zoog hij zich vol, maar het water dat bij het uitknijpen vrijkwam was onmiskenbaar Picasso. Later zou hij het zo formuleren: „Ze zeiden dat ik Toulouse-Lautrec of Steinlen kopieerde toen ik in Parijs begon. Dat is best mogelijk, maar niemand heeft ooit een schilderij van Toulouse-Lautrec of Steinlen verward met een van mij. Het is beter een tekening of schilderij te kopiëren dan je erdoor te laten inspireren, dan iets te willen maken wat erop lijkt. In dat geval loop je enkel het risico de gebreken van dit voorbeeld te schilderen.”

Mede door de zelfmoord van zijn vriend Carles Casagemas richtte Picasso zich in het najaar van 1901 op totaal andere onderwerpen. Hij begon arme mensen te schilderen, berooide sloebers en in Saint-Lazare gevangengezette prostituees met kinderen. Zijn stijl veranderde radicaal: in blauwe en witte tinten creëerde hij een melancholieke, droefgeestige sfeer. Een kenmerkend werk uit deze zogenoemde ”blauwe periode” is ”Melancholische vrouw”. Picasso verleende deze gevangene een waardigheid die doet denken aan de manier waarop Van Gogh de verschoppelingen van deze wereld schilderde. Tegelijk schemert er in deze compositie al iets door van Picasso’s latere kubistische stijl die zijn handelsmerk zou worden.

Via de ”roze periode” (waarin hij circusartiesten en harlekijnen schilderde), kwam Picasso ten slotte in het vaarwater dat hem onweerstaanbaar in de richting van het kubisme stuwde. In het kubisme wordt gebruikgemaakt van verschuivende standpunten. Een tafel bijvoorbeeld kan vanuit verschillende hoeken worden bekeken. Van bovenaf als men staat, vanaf de zijkant als men zit, of van onderaf als men iets van de vloer wil oppakken. Kubisten proberen dit allemaal in één voorstelling te vangen.

Belangrijke inspiratiebronnen voor Picasso waren beeldhouwers als Rodin, Durrio en Gauguin. Daarnaast raakte hij gefascineerd door primitieve kunst uit Afrika. De vraag hoe driedimensionale vormen op een plat vlak kunnen worden weergegeven lag aan de basis van zijn kubistische werk. In Amsterdam vormt het stilleven ”Karaf, schaal en citroen” uit 1907 de openingszet voor die periode. Maar die periode zelf valt buiten de tentoonstelling.

www.vangoghmuseum.nl


Gemeentemuseum toont ”Lezende vrouw in korset”

Pablo Picasso is misschien wel de belangrijkste kunstenaar van de twintigste eeuw. Telkens weer wist hij zich op cruciale momenten te vernieuwen. Of het nu gaat om zijn expressieve schilderijen uit de blauwe en de roze periode, de gefragmenteerde wereld van het kubisme of het vervreemdende realisme van zijn classicistische schilderijen, keer op keer bewees hij zich als avant-gardekunstenaar pur sang. In het Tritonkabinet toont het Gemeentemuseum in Den Haag tot 11 september een kleine selectie uit zijn uitgebreide oeuvre. Aanleiding van de tentoonstelling is de aankoop van het kubistische schilderij ”Lezende vrouw in korset” door de Triton Foundation dat voor het eerst in Nederland wordt getoond. Met drie sleutelwerken uit de collectie van het Gemeentemuseum vormt het de kern van de tentoonstelling. De presentatie is aangevuld met diverse tekeningen en prenten en de ”Grand vase aux femmes nues” uit 1950.

In 2010 verwierf de Triton Foundation ”Lezende vrouw in korset” waaraan Picasso in 1914 begon en dat hij in 1917 voltooide. Het is een ode aan Picasso’s grote liefde Eva Gouel (ook wel Marcelle Humbert genoemd), die hij in 1910 ontmoette.

www.gemeentemuseum.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer