„Geref. exegese aan ThUK niet ten einde”
„Gereformeerde exegeten in de negentiende en twintigste eeuw wilden door middel van een zo letterlijk mogelijke interpretatie van de Schrift recht doen aan haar relevantie als geloofsboek, het Woord van God. Het dilemma tussen historisch-kritisch en gelovig schriftonderzoek konden zij niet te boven komen.”
Dat betoogde prof. dr. R. Roukema vrijdag in zijn inaugurele oratie als hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Kampen (ThUK). Roukema, die zijn rede de titel ”De studie van het Nieuwe Testament als theologische discipline” had meegegeven, is de opvolger van prof. dr. C. J. den Heyer.
In zijn oratie reageerde Roukema op een artikel van Johan S. Vos in het jubileumnummer van het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (1999). Daarin spreekt die van „het einde van de gereformeerde exegese.” In Vos’ ogen is er de laatste jaren in feite geen verschil meer tussen het onderzoek van de Bijbel aan de ThUK en de Vrije Universiteit enerzijds en de theologische faculteiten van de openbare universiteiten anderzijds.
Roukema stemde Vos toe dat de methoden van het historisch-kritisch onderzoek in Kampen en aan de VU zijn geaccepteerd. In „ruimere zin” is er volgens hem echter toch geen sprake van het einde van de gereformeerde exegese. De intentie van gereformeerde theologen als Kuyper, Grosheide en Greijdanus om de Schrift niet alleen historisch en filologisch te exegetiseren, maar ook te vertolken wat God te zeggen heeft is, zei hij, niet verloren gegaan.
Daarbij gaat het niet om een „boedelscheiding” tussen de bijbelvakken aan de ene kant en de systematische en praktisch-theologische vakken aan de andere kant. „In de gereformeerde traditie willen ook exegeten zich openstellen voor hetgeen de bijbeltekst nu heeft te zeggen en willen zij hiervan niet alleen persoonlijk of in de kerk, maar ook in hun theologiebeoefening verantwoording afleggen.”
In deze opstelling wordt het zuiver filologische en historische onderzoek van de Schrift hoog gewaardeerd, aldus Roukema. „Het onderzoek van de bijbelse en andere talen, van de historische en godsdiensthistorische context van de bijbelboeken en van de wederzijdse beïnvloeding en van de verhouding tussen de bijbelboeken, en dus de historisch-kritische exegese als instrument waarmee men probeert de bijbelschrijvers en hun bronnen beter te begrijpen, dit alles verdient voortgang en verdieping. De bijbelboeken zijn belangwekkend genoeg om steeds weer onderzocht en tot spreken gebracht te worden. Dit onderzoek is niet aan een kerk of confessie gebonden, en het is in principe onbelangrijk of de onderzoeker enigerlei confessionele of kerkelijke binding heeft.”