Melding euthanasie
Artsen die euthanasie plegen of hulp bieden bij zelfdoding verzuimen in bijna de helft van de gevallen dit te melden bij de regionale toetsingscommissies. Dat blijkt uit het onderzoek dat de ministeries van Justitie en van Volksgezondheid hebben laten uitvoeren naar de euthanasiepraktijk in ons land.
Verrassend is de uitkomst niet. Het was al langer bekend dat veel artsen het niet zo nauw nemen met de regels op dit terrein. Eerder dit jaar zei de voorzitter van het landelijk overleg van toetsingscommissies dat de helft van de medici de euthanasie niet meldt. Ook de opeenvolgende jaarverslagen van de toetsingscommissies wijzen duidelijk in die richting.
Nadat de wetgever begin jaren negentig artsen de ruimte gaf om euthanasie toe te passen mits ze dit netjes meldden bij justitie, is de naleving van de meldingsplicht een probleem. Het feit dat je als dokter naar het openbaar ministerie moest, vonden artsen lastig, blamerend of bedreigend. Het tweede paarse kabinet stelde daarom de regionale toetsingcommissies in. Wanneer justitie meer op afstand kwam te staan, verviel een belangrijke drempel en zou de meldingsbereidheid bij de artsen wel toenemen, zo was de redenering.
Dat is een grove misvatting gebleken. Artsen vinden de procedure omslachtig en hebben toch altijd enige angst dat ze door een toetsingscommissie op het matje worden geroepen. En daarom doen ze er in bijna de helft van de euthanasiegevallen maar het zwijgen toe. Immers: Wat niet weet, wat niet deert.
Van echte controle op de euthanasiepraktijk in ons land is dus geen sprake. Daarbij moet ook worden bedacht dat artsen die de regels zo goed mogelijk hebben opgevolgd, eerder bereid zijn hun levensbeëindigend handelen te melden dan artsen die de voorschriften op hun eigen wijze hebben geïnterpreteerd. Dokters die iets te verbergen hebben, ziet de toetsingscommissie niet.
Daarnaast is het de vraag in hoeverre er goed zicht is op het grijze gebied tussen euthanasie en pijnbestrijding. Eerder dit jaar bleek dat een grote groep artsen onder de dekmantel van pijnbestrijding patiënten bewust een te hoge dosis morfine of dormicum geeft. Het gebruik van het laatste middel is de afgelopen zes jaar verveertienvoudigd.
Schokkend is dat de samenleving zo laconiek reageert op de signalen dat het niet goed zit met de naleving van de meldingsplicht. Het is opmerkelijk dat er nauwelijks berichten zijn over nabestaanden die vragen om een juridisch onderzoek naar het medisch handelen rondom het sterven van vader of moeder.
Dat wijst erop dat euthanasiepraktijk in brede lagen van de samenleving is geaccepteerd. Dat sluit aan bij de gedachte van veruit de meeste mensen dat de dood een vanzelfsprekend sluitstuk van het leven is, waarna er niets meer volgt. Het besef dat euthanasie haaks staat op het christelijke waardepatroon is bijna volledig verdwenen.
Nog schokkender is het optreden van verantwoordelijke bewindslieden en veel politici. Terwijl zij van meet af aan ervoor gewaarschuwd zijn dat deze meldingsplicht niet bruikbaar is om controle op de euthanasiepraktijk uit te oefenen, hebben zij keer op keer die bezwaren gebagatelliseerd. Sterker, om de tegenstribbelende artsen tegemoet te komen, hebben zij de toetsingscommissies ingesteld. En nu al lang duidelijk is dat het aantal meldingen slechts beperkt is gestegen, doen ze nog niets.
De overheid moet artsen duidelijk maken dat elk geval van euthanasie gemeld moet worden. Zij die dat niet doen, verdienen een harde aanpak. Het argument dat de papieren rompslomp te veel tijd vergt, is ronduit flauwekul. Het kan toch niet zo zijn dat een arts meer tijd uittrekt voor het aanvragen van een verzekeringsofferte dan voor de schriftelijke melding dat hij een mensenleven heeft beëindigd - hoe verwerpelijk dit op zich ook is.