Commentaar: Niet het kind van de rekening
De voorgenomen bezuinigingen van 300 miljoen euro op passend onderwijs, waar de Tweede Kamer vandaag over debatteerde, roepen veel weerstand op. Begrijpelijk. Passend onderwijs is vanaf 2012 de nieuwe vorm van extra zorg voor kinderen en jongeren met leer- of gedragsproblemen. Wie zal die zorg aan deze leerlingen willen onthouden? Het onderwerp heeft zogezegd een hoge aaibaarheidsfactor.
Ook zakelijk gezien hakken de bezuinigingen er fors in. Om één gevolg te noemen: het aantal ambulante begeleiders –leraren die vanuit het speciaal onderwijs leerlingen in het reguliere basis- en voortgezet onderwijs begeleiden– wordt gehalveerd. De onderwijsbonden vrezen voor het verlies van 6000 banen. Niet gering. De ambulante begeleiders zijn hard nodig, omdat reguliere scholen in veel gevallen de opvang van probleemkinderen alleen niet aankunnen.
Tegelijk is bekend dat de huidige vorm van passend onderwijs in de praktijk heeft geleid tot een papierwinkel die onevenredig veel tijd, energie én geld opslokt. Die kunnen beter besteed worden aan het geven van onderwijs.
Daar komt bij dat het aantal leerlingen dat extra zorg krijgt de afgelopen jaren met maar liefst 65 procent is gegroeid. Het systeem barst uit zijn voegen, concludeert minister Van Bijsterveldt van Onderwijs terecht. Dat hier ingegrepen moet worden, is helder. Tegelijk is dit een vraag aan de samenleving: hoe komt het dat een groeiend aantal kinderen vanwege allerlei problemen extra zorg nodig heeft?
In een tijd dat heel Nederland de broekriem moet aanhalen, is het billijk dat het onderwijs meebezuinigt. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat kinderen die extra zorg nodig hebben, deze ook in de toekomst blijven krijgen, anders worden zij het kind van de rekening. Dit laat onverlet dat er fors gesneden kan worden in de administratieve rompslomp, de ambulante begeleiders effectiever kunnen worden ingezet en leraren op de reguliere scholen zich verder moeten ontwikkelen in de begeleiding van zorgleerlingen. Voor dat laatste komt juist extra geld beschikbaar.
Van Bijsterveldt wil de extra zorg ook anders organiseren. De scholen worden verdeeld in tachtig postcodegebieden en moeten binnen hun eigen regio de opvang van zorgleerlingen regelen. Dat betekent een probleem voor het reformatorisch onderwijs, dat in het hele land slechts vijf scholen voor speciaal onderwijs heeft. In 75 van de 80 regio’s worden de zorgkinderen buiten hun eigen regio opgevangen. Mag dat zo blijven en wie betaalt de vervoerskosten?
De minister wil serieus nadenken over een uitzonderingspositie voor de reformatorische scholen. Ze kan zich daarbij laten inspireren door een soortgelijke situatie die zich voordeed in het middelbaar beroepsonderwijs. Toen de mbo-scholen zich in de jaren negentig regionaal moesten gaan organiseren, viel het landelijk werkende Hoornbeeck College buiten de boot. Dankzij de doorslaggevende steun van de PvdA kreeg een SGP-motie in de Kamer een meerderheid en mocht het reformatorische mbo-college bij wijze van uitzondering blijven bestaan. Zo’n wonder kan nog een keer gebeuren.