Commentaar: Grote geest nodig voor verandering kiessysteem
Tevreden is niemand erover: de rare manier waarop wij de samenstelling van de Eerste Kamer bepalen. Dat wij dit al jaren doen via Provinciale Statenverkiezingen leidt tot een merkwaardige verknoping van belangen en tot een zeer oneigenlijk gebruik van het bestuursorgaan provincie.
Die stelling behoeft nauwelijks onderbouwing. Want zeg nu zelf: wie weet er, al is het slechts in hoofdlijnen, hoe in zijn eigen gewest de achterliggende vier jaar de provinciale politiek functioneerde? Wie weet de namen van gedeputeerden of van één enkel Statenlid? Wie weet welke partij haar beloften nakwam en welke niet?
Toch worden we allemaal geroepen hierover op 2 maart een oordeel te vellen. Omdat we dat bij lange na niet kunnen, vinden we het eigenlijk wel prettig dat de landelijke politiek gewoonlijk deze verkiezingen kaapt en dat dit jaar zelfs in versterkte mate doet. Om straks mijn stem te kunnen uitbrengen, hoef ik als kiezer maar bar weinig te weten. De simpele vraag die ik moet beantwoorden, is: Ben ik voor of tegen het huidige kabinet? Wil ik het voorbestaan van de rechtse coalitie vergemakkelijken of juist bemoeilijken? Wat een verrukkelijke eenvoud.
Maar nogmaals: bevredigen doet het systeem in genen dele. Over de rug van de Statenfracties heen ons uitspreken over de Eerste Kamer, en dan nog niet eens over het echte werk van de Eerste Kamer –wetten op hun kwaliteit toetsen–, maar over de krachtsverhoudingen binnen dit college; dat is eigenlijk een beschamende vertoning.
Het gekke is dat we het al anderhalve eeuw zo doen, maar met elkaar nooit de kracht vonden om het te veranderen. Dat zal ongetwijfeld te maken hebben met de balans in het Nederlandse politieke systeem. Het is niet gemakkelijk daar één steentje uit te trekken zonder het hele gebouw aan het wankelen te brengen.
Elke oplossing heeft weer haar eigen bezwaren. Het geheel afschaffen van de Eerste Kamer is wel een makkelijke, maar geen wenselijke ingreep. Nu de politiek in de Tweede Kamer met het jaar jachtiger wordt, wordt een bezadigd college dat wetten en regels nog eens grondig tegen het licht houdt, alleen maar belangrijker.
De verkiezing van de Staten en van de Eerste Kamer van elkaar loskoppelen, is evenmin een maatregel die meteen in juichstemming brengt. Zakt het opkomstpercentage voor de Statenverkiezingen dan niet beneden elk aanvaardbaar peil? En leiden rechtstreekse verkiezingen voor de Senaat er niet toe dat dit orgaan nog meer verpolitiekt en verwordt tot een kopie van de Tweede Kamer?
Zo eenvoudig is aanpassing van ons staatsrechtelijke systeem dus niet. Wat we eigenlijk nodig hebben, is een grote geest, een soort van Thorbecke II, die op dit dossier een voorstel doet waarvan alle partijen zeggen: ja, zo moesten we het maar doen.
Het kabinet-Rutte wordt vaak verweten te blijven steken in pragmatisme. Hier ligt voor de regering een uitgelezen kans daar bovenuit te stijgen, namelijk door straks, als het stof van de Statenverkiezingen is neergedaald, een commissie van wijzen te benoemen die een al jarenlang breed gevoeld ongemak moet gaan beëindigen, of althans daartoe een betekenisvolle stap moet zetten.