Promovendus: Tekst drie-eenheid later toegevoegd
DUBLIN – Het is een bekende tekst over de drie-eenheid uit het vijfde hoofdstuk van het Bijbelboek 1 Johannes, met als slotsom: „En drie zijn er, die getuigen op de aarde.” Toch is er vele eeuwen strijd over gevoerd of deze woorden er later aan zijn toegevoegd om de drie-eenheid te bewijzen. In oude manuscripten ontbreken deze woorden.
Cultuurhistoricus dr. Grantley Robert McDonald (36) promoveert volgende week dinsdag in Leiden op deze eeuwenlange discussie. Het is zijn tweede dissertatie, na wetenschappelijk zijn sporen te hebben verdiend op het gebied van humanistiek (renaissance), muziek, theologie en geschiedenis.
McDonald groeide op in Australië, doceerde aan verschillende universiteiten in Europa en is momenteel onderzoeker in Dublin. Daarnaast is hij wetenschappelijk medewerker aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij werkt aan een project over de Duitse componist Leonhard Päminger (1495-1567), een compagnon van Luther en Melanchthon.
De auteur onderzoekt de zogeheten ”comma Johanneum”, een korte zin (”comma”) die in de meeste vertalingen 1 Johannes 5:7-8 tussen 1522 en de tweede helft van de negentiende eeuw te vinden is. Het gedeelte komt voor in de Textus Receptus, die de basis is van de Statenvertaling.
De ”comma” betreft het gedeelte dat in de volgende tekst tussen haakjes staat: „Want Drie zijn er, Die getuigen (in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde), de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot één.
Het resultaat is een uitgesproken verwijzing naar de drie-eenheid van Vader, Zoon en Geest. De tekst komt echter in de oudste Griekse handschriften niet voor. Ook wordt hij door de vroege kerkvaders niet geciteerd wanneer ze dit gedeelte van de Johannesbrief aanhalen.
In zijn boek ”Raising the Ghost of Arius. Erasmus, the Johannine Comma and Religious Difference in Early Modern Europe” gaat dr. McDonald in op deze zinsnede zoals hij zich heeft ontwikkeld vanaf de vroegchristelijke kerk en hoe hij inzet van discussie was in godsdienstige controversen van de tijd van de humanist Erasmus tot op de dag van vandaag.
Volgens de promovendus zijn er aanwijzingen dat met name die laatste toevoeging ingang had gevonden als een soort geloofsbelijdenis. De uitleg was dat er sprake moest zijn van een goddelijke drie-eenheid. Toen deze geloofsbelijdenis eenmaal vorm had gekregen, begon de comma Johanneum de tekst van de Latijnse Bijbel binnen te dringen.
Erasmus volgde in zijn uitgave van het Nieuwe Testament in 1516 de Griekse handschriften waarin de comma Johanneum afwezig was. Bijgevolg werd hij door zijn Engelse tegenstander Edward Lee ervan beschuldigd dat hij moedwillig de deur voor het arianisme openzette (vandaar de verwijzing naar Arius in de titel van het proefschrift). Ter voorkoming van verdere beschuldigingen van ketterij, die zijn uitgave van het Nieuwe Testament een negatieve reputatie zou kunnen bezorgen, nam Erasmus de comma Johanneum in 1522 in zijn derde editie van het Griekse Nieuwe Testament op.
De tweeslachtige houding van Erasmus zaaide volgens McDonald het zaad voor eeuwenlange, vaak heftige onenigheid over de comma Johanneum. Het leidde tot een strijd tussen antitrinitariërs, die zich op Erasmus’ werken beriepen om te betogen dat het geloof in de drie-eenheid een late afwijking van de christelijke geloofsleer was, en voorstanders van de comma Johanneum, die de zogeheten Textus Receptus verdedigden waarin de zinsnede opgenomen was.
In de achttiende eeuw groeide volgens McDonald de wetenschappelijke overeenstemming over de onechtheid van de comma Johanneum. „Conservatieve christenen reageerden vanaf de negentiende eeuw bezorgd op de resultaten van de Bijbelse filologie. De oude kwestie van de comma Johanneum werd in dit debat betrokken door hen die vreesden dat de verwijdering ervan uit de Bijbel een bedreiging vormde voor het leerstuk van de drie-eenheid. De heropleving van het fundamentalisme in de laatste veertig, vijftig jaar, met name onder evangelicalen in de Verenigde Staten, heeft de discussie over de comma Johanneum nieuw leven ingeblazen.”
U spreekt van een fundamentalistische dreiging. Ligt hier niet een terechte angst aan ten grondslag om de Bijbel als een menselijk geschrift te zien in plaats van het onfeilbare Woord van God?
„Ik denk niet dat een filoloog of historicus de bevoegdheid heeft om te concluderen dat de Schrift onfeilbaar is of niet. Dat is een zaak van theologen. Ik ben niet een theoloog, maar een historicus. Historici en filologen hebben echter wel het recht om de vorm van de Bijbelse tekst te onderzoeken zoals die ons overgeleverd is. Mijn eigen overtuiging is dat de wetenschappelijke studie van boeken die als heilig gelden, los van elke religieuze claim moet worden verricht. Aanvaarding van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God is niet nodig om je werk als onderzoeker goed te doen. In de praktijk zijn de beste resultaten en vorderingen in de Bijbelwetenschap bereikt door hen die een duidelijke afstand van de systematische theologie bewaarden.
Ik denk niet dat gelovige mensen zich bedreigd hoeven te voelen door taalkundig onderzoek van de Bijbel dat verricht wordt op een in leerstellig opzicht neutrale wijze. Dat geldt ook voor de comma Johanneum. Als iemands geloof in de drie-eenheid ondermijnd wordt door taalkundige ontdekkingen, dan maak ik me zorgen om het geloof van die persoon. Uiteindelijk is het zo dat het geloof in de reddende kracht van God niet rust op welke tekst ook, maar op onze aanvaarding van de tekst.”
Als de comma Johanneum dan later toegevoegd zou zijn in de Bijbel, zoals u betoogt, betekent dit dan dat de drie-eenheid in de klassieke zin van het woord niet aan de Bijbel ontleend kan worden?
„De drie-eenheid wordt nergens expliciet in het Nieuwe Testament genoemd, behalve in de comma Johanneum. Natuurlijk, Vader, Zoon en Heilige Geest komen in het Nieuwe Testament aan de orde, maar de aard van de relatie is niet duidelijk. Degenen die de echtheid van de comma Johanneum willen verdedigen, doen dat vanuit de wens om de leer van de drie-eenheid te behouden of vanuit een sentimentele gehechtheid aan een onvolmaakte 17e-eeuwse uitgave van de Bijbel, maar niet vanuit hun kennis van de geschiedenis van de tekst van 1 Johannes. Historisch gezien is het probleem mijns inziens simpel: de comma Johanneum komt niet voor in oude manuscripten en vertalingen van 1 Johannes, maar alleen in een zeer beperkt aantal Griekse handschriften, die bovendien alle laat worden gedateerd.
Wat de voorstanders van de comma Johanneum vergeten, is dat de niet-Latijnse kerken van het Oosten geen moeite hebben om de leer van de drie-eenheid te handhaven terwijl zij deze passage uit 1 Johannes niet in hun Bijbel te hebben. Het feit is dat de Bijbel onderworpen is aan tekstuele verschillen tussen afschriften.”