Aristide Cavaillé-Coll: poëzie en power in één orgel
Hij staat te boek als een slimme techneut die de cirkelzaag uitvond. Toch dankt Aristide Cavaillé-Coll zijn wereldwijde bekendheid niet aan een zaag, maar aan orgels. Gisteren 200 jaar geleden werd de schepper van het Frans-symfonische orgel geboren. Grote componisten als Franck, Guilmant en Widor lieten zich gewillig inspireren door de poëzie van fluwelen strijkers en de power van ronkende tongwerken.
Het is steenkoud in de kathedraal van het Franse Orléans. De bezoeker ziet z’n adem gaan. De temperatuur verhindert organist-titulair Jean-Pierre Griveau niet de lange trap naar boven te nemen en ‘zijn’ Cavaillé-Collorgel hartverwarmend te demonstreren. Brede prestanten, overblazende fluiten, krachtige tongwerken vullen de ruimte van de imposante Sainte-Croix. Het volle orgel –4 klavieren, pedaal, 54 registers– snijdt hartverscheurend door de kaarsrechte kerkruimte met haar weelderige galm.
Griveau (42) is trots op zijn instrument, dat op kosten van de Franse staat in 2008 volledig werd gerestaureerd door de gerenommeerde bouwer Bernard Hurvy. „Veel orgels van Cavaillé-Coll zijn in de loop der jaren gemoderniseerd en aangepast aan de smaak van de tijd. Dit orgel niet. Het is gaaf bewaard gebleven.”
De ”titulaire” van Orléans, die een orgelwerk (Introductie en variaties) over de naam Cavaillé-Coll schreef, heeft groot respect voor de werkwijze van de Franse orgelbouwer. „In dit instrument zit pijpwerk van een eerder orgel, gebouwd door Louis Callinet. Cavaillé-Coll ging daar respectvol mee om. Hij ruimde het niet op, zoals nogal eens gebeurt in de orgelbouw, maar integreerde het bestaande materiaal in zijn eigen concept tot één geheel.”
Cavaillé-Coll is voor Griveau zonder twijfel „de belangrijkste orgelbouwer van de 19e eeuw.” „Hij heeft vele tientallen instrumenten gebouwd, kleine en grote; allemaal van hoge kwaliteit. Cavaillé-Coll liep technisch gezien ver vooruit op z’n tijdgenoten. Hij integreerde allerlei nieuwigheden in zijn instrumenten.”
Aristide Cavaillé-Coll krijgt de liefde voor het vak met de paplepel ingegoten. Al drie generaties lang is zijn familie actief in de orgelbouw. Zijn dubbele achternaam dankt hij aan het feit dat opa Jean-Pierre Cavaillé trouwt met de uit Barcelona afkomstige Francesca Coll. Naar goed Spaans gebruik krijgen de volgende geslachten twee achternamen.
Aristide blijkt een talentvolle jongen. Hij presteert het op 18-jarige leeftijd in z’n eentje de restauratie van een Spaans orgel af te maken. Hij houdt zich ook met uitvindingen bezig. Zo ontwerpt hij een voorloper van het harmonium en staat hij aan de wieg van de cirkelzaag. Hij wordt hier zelfs voor onderscheiden in 1834.
Zijn eerste orgel bouwt Aristide Cavaillé-Coll voor de basiliek in Saint-Denis, vlak bij Parijs. De opdracht is al bijna vergeven aan een andere bouwer, als Cavaillé-Coll zich in de concurrentiestrijd mengt. In slechts drie dagen stelt hij een plan op voor een orgel met vijf klavieren, pedaal en zeventig stemmen. Tot ieders verbazing weet hij als 22-jarige jongeman de opdracht binnen te slepen.
Omdat de bouw van het instrument vertraging oploopt, gebruikt Cavaillé-Coll de tijd om andere orgels te maken. Ook legt hij contact met zijn Engelse collega Charles Spackman Barker. Die heeft een systeem ontwikkeld om de zware toetsaanslag bij grote orgels te verlichten. Vooruitstrevend als hij is, omarmt Cavaillé-Coll de zogeheten Barkermachine in zijn eigen instrumenten.
De oplevering van het orgel in Saint-Denis maakt zo’n enthousiasme los dat Cavaillé-Coll vanaf dat moment de ene na de andere opdracht krijgt, in zowel Frankrijk (in kerken en kathedralen) als ver daarbuiten, tot en met China toe. Op het hoogtepunt van de bedrijvigheid, rond 1878, heeft Cavaillé-Coll 75 personeelsleden in dienst en verlaten gemiddeld zeventien instrumenten per jaar de werkplaats.
Cavaillé-Coll verhuist met zijn bedrijf drie keer binnen Parijs. Zijn bekendste werkplaats, in de Avenue du Maine, is een oud stadspaleis, waar hij grote orgels in aanbouw kan opstellen en bespelingen organiseert. Hij maakt niet alleen orgels voor kerken, maar ook voor huiskamers en salons. In die tijd bekende componisten als Eugène Gigout en Charles Gounod bestellen een studieorgel bij hem.
Goedkoop is Cavaillé-Coll allerminst. Hij staat bekend om zijn gepeperde rekeningen. Ook maakt hij de orgels nogal eens groter dan de klant besteld heeft, zoals in de Parijse kerken Saint-Sulpice en Notre Dame. De extra kosten krijgt hij weliswaar vergoed, maar niet dan nadat is afgesproken dat de bouwer het instrument enkele jaren gratis zal onderhouden.
In 1844 doet Cavaillé-Coll Nederland aan en bezoekt hij orgels in Rotterdam, Haarlem en Utrecht. Hij maakt kennis met het werk van Bätz, toont daar waardering voor, maar vindt de op dat moment in Nederland toonaangevende orgelmaker te weinig vernieuwend.
Als Cavaillé-Coll 87 jaar is, draagt hij de scepter over aan Charles Mutin. Die voltooit het laatste opus: een orgel van 48 stemmen voor het Franse Vimoutiers. Het instrument wordt in 1900 in gebruik genomen, maar dan leeft Cavaillé-Coll al niet meer. Hij overlijdt een jaar eerder en wordt begraven op het Parijse kerkhof Montparnasse. De familiegrafsteen laat aan één zijkant enkele gebeitelde orgelpijpen zien.
Mutin zet het bedrijf van Cavaillé-Coll nog een poosje voort. Mede door teruglopende subsidies komen er gaandeweg steeds minder opdrachten binnen. Rond de Tweede Wereldoorlog is er van het roemruchte Franse orgelbedrijf niets meer over. Wat rest, is de indrukwekkende opdrachtenlijst die Cavaillé-Coll nalaat: 699 restauraties, reconstructies en nieuwbouwprojecten.
Terug naar de kathedraal Sainte-Croix in Orléans. Daar staat behalve het ”grand orgue” ook een koororgel dat Aristide Cavaillé-Coll samen met zijn vader Dominique bouwde. Organist Jean-Pierre Griveau kruipt achter de krap bemeten speeltafel, blaast in z’n handen om z’n vingers te verwarmen en demonstreert het achttien stemmen tellende instrument met twee klavieren en een pedaal van anderhalf octaaf. Ondanks zijn bescheiden omvang vult het orgel de hele kerkruimte. Opgetogen: „Moet je horen, wat een power! En luister eens naar de hobo: zó poëtisch!”
Saint-Sulpice de grootste
Het grootste orgel van Cavaillé-Coll staat in de Saint-Sulpice in Parijs. Het heeft vijf klavieren, pedaal en honderd stemmen. Ook veel andere kerken in de lichtstad bezitten een instrument van de Parijse orgelbouwer: onder andere de Notre Dame, de Madeleine, de Sainte-Clotilde en de Sainte-Trinité. Buiten Parijs staan er grote orgels van Cavaillé-Coll in de kathedralen van onder meer Rouen, Orléans, Lyon, Caen en Toulouse. Verder bouwde hij grote en kleinere instrumenten voor landen als België, Engeland, Spanje en China. In Nederland staan zes orgels van Cavaillé-Coll: in Amsterdam (twee instrumenten), Den Haag, Haarlem, Leeuwarden en Nunspeet.
Nieuwe inspiratiebron
Dr. René Verwer, musicoloog en organist, promoveerde in 2008 op Cavaillé-Coll en de orgels die hij in Nederland bouwde. Wat maakt voor hem deze instrumenten zo bijzonder? „Cavaillé-Coll ontwikkelde vanuit het Frans-klassieke orgel een nieuwe muzikale esthetiek die aansloot bij het 19e-eeuwse orkest en het toenmalig pianistische virtuozendom. In een tijd van grote technische vooruitgang en het streven naar expressiviteit binnen het orgel ontstond een instrument dat afstand nam van de gebruiken, ook speeltechnisch, in de periode vóór de Franse Revolutie.”
Verwer noemt drie voorbeelden: de overvloedige windvoorziening, de pneumatische hefboom die een lichte toetsaanslag opleverde (de zogeheten Barkermachine) en de groepsgewijze indeling van registers. „Deze uitvindingen gaven de instrumenten van Cavaillé-Coll aanzien, omdat zij beantwoordden aan de muzikale eisen van die tijd. De orkestrale klank inspireerde veel organisten, zoals Lefébure-Wély, Franck, Widor, Guilmant, Vierne en Messiaen.”
Orgels van Cavaillé-Coll vallen volgens dr. Verwer op door „de karakteristieke intonatie van de registers, de opbouw en werking van het Récit-expressif (de zwelkast) en de technische volmaaktheid van de mechaniek.” Volgens de musicoloog is de invloed van de Franse orgelbouwer vooral in Europa van grote betekenis geweest. „Ook in ons land werden vijf van zijn instrumenten geplaatst.”
Na de dood van Cavaillé-Coll in 1899 was er lange tijd weinig belangstelling voor diens orgels. Verwer: „Dat had te maken met de groeiende aandacht in de 20e eeuw voor barokmuziek: het neobarokke tijdperk. Vanaf 1980 treedt er een kentering op en vormt de klankwereld van Cavaillé-Coll een nieuwe inspiratiebron voor zowel orgelmakers als organisten.”