Ds. Talma’s strijd voor sociale gerechtigheid
Kennisnemen van de sociale ellende in de negentiende eeuw went nooit. Het socialisme vond daarin zijn voedingsbodem, met Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Pieter Jelles Troelstra als voorvechters. Liberale politici maar ook christelijke leiders lieten het vaak afweten, evenals de kerk.
De ethisch-hervormde ds. Aritius Sybrandus Talma (1864-1916) werd echter „de ongekroonde kampioen van protestants-christelijke arbeiders in de strijd voor sociale rechten.” Een ”rode dominee” in de antirevolutionaire gelederen. Zijn leven en werk is in een boeiende biografie vastgelegd.
Toen hij predikant was geworden in Heinenoord werd ds. Talma al diep emotioneel geraakt door de armoede van de landarbeiders. In zijn tweede gemeente Vlissingen ontdekte hij behalve dezelfde nood ook kwaliteit onder de arbeiders in de scheepsindustrie. In zijn derde gemeente Arnhem streed hij tegen drankmisbruik en prostitutie (hij ging ’s nachts de straat op met de Middernachtzending) en kwam hij in verzet tegen de huisvesting van arbeiders, die „nog slechter was dan een beestenstal.”
Nochtans bracht zijn sociale bewogenheid hem niet in de gelederen van de socialisten. Zijn christelijk-sociale roeping maakte hij te gelde in de politieke beweging van Abraham Kuyper, wat voor een ethisch-hervormd predikant van na de Doleantie niet vanzelfsprekend was. De socialistische kritiek op de samenleving bracht hem wel tot „herbronning” van zijn opvattingen over geloof en maatschappij. Met socialisten trad hij daarover onbevangen en gemotiveerd in het krijt. Hij wilde wel hervorming, maar geen klassenstrijd; revolutionair was hij niet.
In Vlissingen was ds. Talma betrokken geraakt bij de protestants-christelijke arbeidersbond Patrimonium, waarop hij jarenlang zijn stempel drukte. In 1891 werd op initiatief van Abraham Kuyper en het Nederlandsch Werkliedenverbond Patrimonium een aandachttrekkend Christelijk Sociaal Congres gehouden. De schrijvers van de biografie zijn van oordeel dat Kuyper met dit congres een poging deed de arbeidersbond te paaien, omdat het opstellen van een sociaal program, zoals Patrimonium beoogde, het begin kon zijn van een „alternatieve christelijk-sociale partij naast de ARP.”
Ik laat nu verder ongenoemd de grondige beschrijving van de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, met aandacht voor stakingsrecht, de Christelijk Sociale Conferentie in 1905 en de oprichting van het CNV op 13 mei 1909.
Vanaf 1901 kon Talma, als Kamerlid voor de ARP, zijn inzet voor sociale gerechtigheid concreter en „met kennis van zaken” te gelde maken. Hij bleek aanmerkelijk dichter bij de wereld van de arbeider te staan dan Kuyper, die toen minister-president was.
De controverse met Kuyper kwam met name aan het licht toen diens kabinet na een forse verkiezingsnederlaag voor de ARP in 1905 ten val kwam en Kuypers politieke rol grotendeels uitgespeeld was. Na een korte onderbreking waarin een liberaal kabinet aantrad, kwam het kabinet-Heemskerk (eveneens een ARP’er) tot stand. Kuyper had het gevoel „voor schelm weggejaagd te zijn” uit Den Haag. Toen hij terugkwam van een lange buitenlandse reis speelden Heemskerk en Talma de hoofdrol bij de vorming van een nieuw kabinet. Er kwam geen tweede kabinet-Kuyper. Als autoriteit op het terrein van sociale wetgeving kreeg Talma het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. De opstelling van Kuyper jegens dit kabinet werd getekend door „gekwetstheid en verholen kritiek.” Dit kabinet vaardigde overigens een armenwet uit, die als rechtstreekse voorganger wordt beschouwd van de naoorlogse bijstandswetgeving (1964).
Tijdens zijn ministerschap (1908-1913) bracht Talma „een schier onbedwingbare stroom van wetten” in de Kamer. Behoudende politici, zowel liberaal als christelijk, bestempelden hem als staatssocialist. Met een ”bakkerswet” bijvoorbeeld wilde Talma nachtarbeid uitbannen. Toen kwam Kuyper helemaal uit de kast. In De Standaard schreef hij dat iedere antirevolutionair kon aanvoelen dat met deze wet „een hoogst bedenkelijke stap wordt gezet op een zeer gevaarlijk pad”, namelijk dat van staatssocialisme. Gezinshoofd en ondernemer moesten vrijheid hebben om zelf te beslissen.
De bakkerswet haalde het niet. De nederlaag werd voor Talma „een groot persoonlijk drama”, het voelde als „het verliezen van een kind.”
Alle door Talma beoogde wetten voor sociale zekerheid passeren in deze biografie de revue, inclusief de polarisatie die een en ander in het confessionele kamp veroorzaakte, mede door de verholen oppositie van Kuyper. Toen Talma zijn ministerschap afsloot, werd dan ook gesproken van „een strijdvaardige maar ook gefaalde minister.” Hij was geen ”nationale figuur” geworden.
Nochtans spreken de biografen over „resultaten die pas na zijn ministerschap uit de verf zouden komen.” In een slothoofdstuk, ”Het erfgoed van Talma”, komt dat aan de orde. Dit onderwerp zou een aparte behandeling vragen, gezien de breed vertakte sociale voorzieningen die na de Tweede Wereldoorlog tot stand kwamen en die overigens wel hebben geleid tot een te ver doorgevoerde verzorgingsstaat.
Duidelijk wordt dat de te waarderen regelingen voor de marginalen in de samenleving niet alleen op de socialisten zijn terug te voeren. Het is ook Talma geweest die op grond van de Schrift oog en hart had voor sociale gerechtigheid. Daarin is hij naar mijn oordeel tot de dag van vandaag een erflater; een „onvermoede erflater”, zeggen de auteurs. Droeg alle politiek vandaag, van links tot rechts, maar meer in zich de kern van wat Talma bewoog. Sociale gerechtigheid mag wat mij betreft ook het hart van confessionele politiek heten. Waar zou Talma vandaag staan als hij nog leefde?
Het is jammer dat de auteurs geen verdere verduidelijking geven aan het feit dat Talma aangaf zich „als ethisch theoloog” niet te kunnen vinden in „het oude droit divin” (goddelijk recht dat vorsten hadden om te regeren, Groen van Prinsterer). Meer aandacht voor Talma als verkondigend predikant zou ook op zijn plaats zijn geweest.
Storend is het dat door heel het boek heen over de Nederlands in plaats van Nederlandse Hervormde Kerk wordt gesproken en over Nederlands Hervormde gemeente in plaats van kortweg hervormde gemeente. En dat de „sociale verenigingen” Reformatorische Maatschappelijke Unie en Gereformeerd Maatschappelijk Verbond –beide „haaks op Talma’s vakbondsstreven” staand– gelijkelijk binnen de ChristenUnie worden gelokaliseerd, mag een misser heten.
Maar overigens mag niemand die op sociaal terrein leermomenten uit de geschiedenis wil trekken dit boek ongelezen laten.
De rode dominee. A. S. Talma, Lammert de Hoop en Arno Bornebroek; uitg. Boom, Amsterdam, 2010; ISBN 978 94 6105 110 3; 331 blz.; € 19,90.