Alleenspraak
De Heere laat ons gedurig prediken dat wij ons zouden bekeren. Onder bekering versta ik niets anders dan een goddelijke droefheid over de zonden, waardoor het hart van de mens zich vernedert voor God en tot Hem wederkeert. Het is geen droefheid zoals bij die lieden in Hosea 7 : 4, die huilden op hun legers om koorn en most. Het is ook geen droefheid die gemengd is met wanhoop, die uit vrees voor de straf voortkomt. Het is een droefheid over de zonden die wij hebben gedaan en waardoor wij God hebben vertoornd, die Zijn liefde door Christus in ons heeft uitgestort. Want het is Zijn barmhartigheid dat wij nog niet verloren zijn gegaan.Wanneer Hij ons kastijdt, is het Zijn vaderlijke goedheid waarin Hij ons tot Zich zoekt te trekken. Door deze droefheid wordt het hart van de mens vernederd en doet het zich schamen. Aan de andere kant doet het onszelf ook veroordelen dat wij waardig zijn dat God ons voor eeuwig verloren zou laten gaan. Aldus keert de mens die verdwaald was, weder tot God. Hij neemt zich voor, door Gods kracht, dat hij zijn oude leven zal verlaten, het leven waarmee hij God zo vertoornd heeft. Hij neemt zich voor dat hij voortaan God zal aankleven in alles wat Hij gebiedt.
U moet uw kwade wegen verlaten en vruchten voortbrengen zoveel als Zijn genade u wil verlenen.
Paulus Bayne, predikant te Cambridge (Heilig soliloquia, 1635)