Strafrechter heeft te veel autonomie
Strafrechters in Nederland hebben te veel autonomie, betoogt prof. mr. dr. Anne Ruth Mackor. Zij pleit voor meer regels voor de beroepsgroep.
Veel professionals vinden dat regels hun werk onmogelijk maken. Artsen moeten bijvoorbeeld voldoen aan strenge eisen. Over het algemeen gaan zij echter zeer gewetensvol om met de grenzen van het recht en hun beroepscode. In de rechterlijke macht ligt dit anders. Rechters kunnen er niet altijd goed tegen als ze worden gewezen op de grenzen van hun autonomie. Dat is gevaarlijk. Grote rechterlijke dwalingen, zoals in de zaken van Ina Post, Kees B. en Lucia de Berk, laten zien dat rechters te veel speelruimte hebben. Daarom moeten er voor de rechterlijke macht juist meer regels komen.
Je zou denken: als er iemand aan regels gebonden is, dan de strafrechter wel. Maar dat is niet het geval. Aan de rechtmatigheid van het bewijs worden wel tal van strikte eisen gesteld. Wanneer het openbaar ministerie bijvoorbeeld de telefoon van een advocaat afluistert, mag die informatie niet als bewijsmateriaal gebruikt worden. Maar aan de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal worden nauwelijks eisen gesteld. De wet zegt alleen dat er twee bewijsmiddelen moeten zijn en dat de rechter op basis daarvan tot een overtuiging moet komen. Dat is volstrekt onvoldoende. Vooral als rechters die overtuiging niet als wetenschappelijk onderbouwde, maar als persoonlijke overtuiging opvatten.
Hoe kon het dat Ina Post en Kees B. misdrijven bekenden die ze niet hadden begaan? Tot enkele decennia geleden bestond er voor dergelijke vragen nauwelijks aandacht. Inmiddels is de rechtspsychologie uitgegroeid tot een serieuze discipline. Maar de kennis uit dit vakgebied dringt nog onvoldoende door in de rechterlijke macht. Rechters zijn wel geïnteresseerd in de materie, maar het is geen standaardonderdeel van hun opleiding. Bovendien zijn er geen duidelijke, systematische richtlijnen waaraan ze de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal kunnen toetsen.
Individuele rechters hebben wel belangstelling voor het werk van rechtspsychologen. Maar het systeem van de rechterlijke macht reageert nog te afwerend op externe deskundigheid. Men erkent het probleem onvoldoende en reageert defensief. De neiging bestaat om fouten af te doen als een communicatieprobleem. Te vaak wordt kritiek gepareerd met de opmerking dat rechtspraak en wetenschap fundamenteel verschillen en dat wetenschappelijke inzichten daarom niet onverkort in de rechtspraak van toepassing zijn.
Om rechterlijke dwalingen te voorkomen, of althans te verminderen, moet er in de opleiding van rechters meer aandacht komen voor rechtspsychologie, methodologie en wetenschapsfilosofie. Ook moeten er meer criteria komen waaraan rechters de betrouwbaarheid van bewijs kunnen toetsen.
De auteur is hoogleraar professie-ethiek in Groningen.