Leraar als gezagsdrager
De positie van de docent in het onderwijs is in onze tijd een telkens terugkerend gesprekonderwerp. Enerzijds wordt gesteld dat diens positie devalueert. Anderzijds is duidelijk dat de rol van de onderwijsgevende uiterst belangrijk is in het onderwijs. Belangrijker dan welke wijziging van het onderwijsstelsel ook.
DRS Magazine (januari 2011) deed onderzoek onder 343 docenten uit het reformatorisch voortgezet onderwijs. Centraal stond de vraag hoe docenten het thema ”orde en gezag” ervaren.
Veruit de meeste docenten geven aan voldoende vaardigheden te bezitten om orde te houden. Als belangrijkste uiting van gezag wordt genoemd het rechtvaardig zijn. Verder zijn als veelbetekenende kwaliteiten aangewezen: vakinhoudelijk enthousiasme, authentiek zijn en het opbouwen van een relatie met leerlingen. Is gezag hebben iets wat je kunt leren? Veel elementen van gezagsdrager zijn kunnen geleerd worden, zo luiden de antwoorden. Vakinhoudelijke kennis is te leren en consequent zijn ook. Dat geldt echter minder voor het hebben van een authentieke uitstraling.
Op de vraag waarin de docenten zich zelf verder willen ontwikkelen, geven ze aan dat hun wensen enerzijds liggen op het didactische vlak en anderzijds op het terrein van orde houden (consequent zijn, grenzen aangeven en corrigerend optreden). Een overtuigende meerderheid van de respondenten is van mening dat gezag door leerlingen minder als vanzelfsprekend wordt ervaren dan vroeger.
In een gesprek met drs. H. Vermeulen reageren vier docenten op het onderzoek. Een deelnemer aan het gesprek vindt dat orde en gezag sterk afhangen van de relatie met leerlingen en daarom verbaast het haar dat ”relatie” niet bovenaan staat bij de vraag hoe gezag tot uiting komt. Een ander zegt: „Sommige docenten hebben een bepaalde spanning bij zich omdat er een vijandige sfeer in de klas heerst.” De rust in de klas is minder vanzelfsprekend dan vroeger, zo constateren allen. Vroeger zag je meer ordeproblemen in mavoklassen, maar nu zie je ook havoleerlingen afzakken. Ze worden rommeliger en zijn sneller afgeleid. Dat hoeft geen gebrek aan gezag van de docent te zijn: het is rommeliger geworden in de hoofden van de leerlingen. En afrondend: „Gezag alleen is niks. Er moet ook liefde voor de leerlingen bij komen.”
Onderwijsadviseur Roger Meijer is van mening dat door opbrengstgericht werken leraren hun vak en ook hun gezag terugkrijgen (Plein primair, december 2010). Deze systematische manier van werken wordt sinds enkele jaren toegepast op de leerprestaties van leerlingen. Doelen stellen, het onderwijs afstemmen op deze doelen, het meten van de vorderingen, het analyseren van die vorderingen en het vervolgens bijstellen van de instructie. Vooral bij rekenen en taal in het basisonderwijs is deze werkwijze toegepast. Zo systematisch mogelijk wordt gepoogd de leerprestaties op de basisvakken te verbeteren.
Leerlingen zijn blij dat ze iets presteren en krijgen daardoor zelfvertrouwen. Het blijkt dat leerlingen met een gedragsprobleem en moeilijk lerende kinderen die stevig presteren enorm gemotiveerd zijn. En ook leraren zijn erg enthousiast. Ze zijn meer dan anders gefocust op het onderwijs zelf. Niet omdat het moet, maar omdat ze het willen. Leraren krijgen daadwerkelijk hun vak weer terug. Zij moeten het onderwijs en de instructie ”maken”. Het is niet meer een kwestie van het afdraaien van de methode, maar van het onderzoeken wat de leerbehoefte van leerlingen is en daarop gericht reageren. Dat is letterlijk een professie, bijna een gilde. Wanneer leraren en leerlingen gericht zijn op het verhogen van de leerprestaties heeft dit ook zijn effect op de sfeer en de orde in de klas. Er is minder aanleiding om ontwijkend of ordeverstorend gedrag te vertonen.
Wanneer werken mensen het hardst? Als ze werken voor een vrolijke baas, of voor een baas die af en toe eens flink uit zijn stof kan schieten? De Psycholoog (januari 2011) citeert een Nederlands onderzoek. Het effect blijkt van de werknemer af te hangen. Aardige mensen, die hechten aan goede sociale relaties presteren slechter als hun baas boosheid uit. Mensen die zelf hoog scoren op vriendelijkheid, doen hun taken het beste na enthousiaste woorden. Na boze woorden krijgen ze het gevoel dat de taak hen boven de pet gaat. En dit gevoel belemmert hen in het leveren van een goede prestatie.
Dat ligt anders voor mensen die laag scoren op vriendelijkheid. Zij presteren beter na een boze aanmaning. Leidinggevenden (ook in de school) kunnen met deze bevindingen hun voordeel doen. Vriendelijke mensen zijn het beste te motiveren met een glimlach. Medewerkers die minder hechten aan interpersoonlijke harmonie werken beter als de leider af en toe wat boosheid laat zien.
Niet onderzocht is hoe dit bij kinderen gaat. Het zou ons niet verbazen als het ook geldt voor de relatie tussen leerkracht en leerling en dus van invloed is op de leerprestaties van leerlingen.
Drs. M. Burggraaf is voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl