Schijn
1 Petrus 4:18
„Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Zwaar is het werk van de zaligheid in zijn voortgang om de schijnbekering van de ware bekering te onderscheiden. Evenzo om het historisch geloof van het zaligmakend geloof, de schijn der godzaligheid en de eigenlijke kracht van het uitwendig christendom; de mondbelijdenis van het ware christendom en hartelijke godsvrucht wel te onderscheiden. Opdat men zich niet zou bedriegen.
Er zijn werken die, omdat zij niet uit een gelovig, geheiligd en oprecht hart komen, geen werken der rechtvaardigheid zijn, al is het dat zij zich vanbuiten als zodanig vertonen. Iemand kan wegens zijn zonden enige droefheid tonen gelijk Judas toen hij zei: Ik heb onrecht gedaan. Hij kan bitterlijk wenen en zijn berouw met tranen betuigen, gelijk Ezau. Iemand kan voor de hel en het laatste oordeel schrikken, terwijl het hem evenwel geen ernst is om van zijn zonden afstand te doen. Hij kan voor de oordelen van God beven als Belsazar. Hij kan met Bileam wensen te sterven de dood des oprechten zonder een ernstig besluit te nemen om te leven gelijk de oprechte. Iemand kan naar Christus verlangen en een lofzang zingen gelijk de Joden die het Hosanna zongen.
Coenraad Mel, predikant te Hersfeld
(”De nauwelijks behouden rechtvaardigen”, 1745)