Rechtvaardige
1 Petrus 4:18
„Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?” Zij zijn niet rechtvaardig, die zichzelf voor rechtvaardig houden en anderen verachten. Dat wordt van de Farizeeën gezegd. Ook zij zijn het niet, die zich uitwendig vroom vertonen, die een schijn van godzaligheid hebben, doch die de kracht daarvan verloochenen. Petrus verstaat echter daaronder wel de gelovigen, de huisgenoten Gods, wedergeboren kinderen van de Heere. Het zijn de toekomende erfgenamen van de hemel, die door het geloof in de Zoon van God de rechtvaardiging voor God in de Borg verkregen hebben. Zij bewijzen hun gerechtigheid door het geloof, dat door de liefde werkzaam is en die in de liefde Gods en tot de naaste wandelen, hoewel nog onder veel onvolkomenheden en aanklevende zwakheden.
Rechtvaardig zijn de heiligen en uitverkorenen Gods die het erop toeleggen een goede consciëntie te hebben, beide voor God en de mensen. Zij, die niet naar het vlees, maar naar de Geest wandelen, die oprechte gedachten in hun hart, oprechte woorden in hun mond, oprechte werken in hun handen en oprechte wegen onder hun voeten hebben. Zij, die zich met alle getrouwheid des harten bemoeien en op de wegen der gerechtigheid treden. Van dezulken zegt hij: „Indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt…”
Coenraad Mel, predikant te Hersfeld (”De nauwelijks behouden rechtvaardigen”, 1745)