Haken en ogen aan Afghanistanmissie
Als iets deze week aan het Binnenhof duidelijk werd, is het dat minderheidskabinetten de politiek ongemeen spannend maken. Nooit eerder kwam het immers voor dat een Nederlandse regering aankoerste op een internationale missie zonder dat zij zich verzekerd wist van een Kamermeerderheid?
Toegegeven, formeel gesproken heeft het kabinet voor zijn politietrainingsmissie naar Afghanistan de steun van de Tweede Kamer niet nodig. Maar praktisch gezien gaat het niet zonder. Dat betekent dat Rutte, nu van grote fracties als die van PVV, SP en PvdA bekend is dat zij de missie niet steunen, naast VVD en CDA en waarschijnlijk SGP en D66 –samen goed voor 64 Kamerzetels– ook de steun zal moeten binnenhalen van zowel GroenLinks als de ChristenUnie. En dan nog blijft de teller steken op een totaal van een karige 79 Kamerzetels.
Vooral aan GroenLinks zal het kabinet een zware dobber krijgen. Het plan voor een politietrainingsmissie is weliswaar uitvloeisel van een juist door GroenLinks en D66 ingediende en door de Kamer aanvaarde motie, maar dat betekent nog bij lange na niet dat deze partij zich ook achter het huidige voorstel zal plaatsen. Voortgekomen uit onder meer de pacifistisch georiënteerde PSP bevindt zich onder de GL-aanhang een grote groep kiezers met een sterke afkeer van alles wat zweemt naar het militaire. Het en masse overlopen van deze kiezers naar de SP is voor GroenLinks een gevaar waarvan zij zich terdege bewust is.
Kortom, Rutte is er qua politieke meerderheid nog lang niet. Natuurlijk zou het al een stuk schelen als diverse partijen zich niet bij voorbaat in ideologische loopgraven zouden verschansen, maar, zoals de premier het vrijdag uitdrukte, zich zouden openstellen voor een inhoudelijk, constructief debat. Maar dan nog heeft het kabinet het pleit niet zomaar gewonnen. Want welke echte argumenten zijn er eigenlijk voor zo’n politietrainingmissie?
Net zoals er door de tegenstanders van deze missie oneigenlijke argumenten en drogredenen aangevoerd worden om het kabinetsplan naar de prullenbak te verwijzen, zo spelen er ook bij de voorstanders voor een deel oneigenlijke, of op zijn minst tweederangsmotieven.
Eén daarvan is dat we toch onze internationale verantwoordelijkheid moeten nemen, dat we alleen blijven meetellen in de wereld als we aan dit soort missies deelnemen en dat we toch ooit met elkaar hebben afgesproken dat deelname aan internationale vredesmissies tot de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht behoort.
Dat alles is natuurlijk niet onwaar, maar daar is ook gemakkelijk iets tegenover te stellen. Want aan het nemen van verantwoordelijkheden zit altijd een grens. Nederland hééft immers in het verleden zijn verantwoordelijkheid al heel vaak genomen? Daar komt bij dat een beperkte krijgsmacht van een klein land na opeenvolgende buitenlandse missies ook zijn rustperioden nodig heeft. Zeker als die krijgsmacht geconfronteerd wordt met zulke ingrijpende bezuinigingen als minister Hillen momenteel op stapel heeft staan.
Maar nogmaals, dit is uiteindelijk niet de hoofddiscussie. De hamvraag zou moeten zijn of Afghanistan werkelijk gebaat is bij deze politietrainingsmissie. Daarop luidt het antwoord niet per se ja. Het is immers opvallend dat ondanks de vooruitgang die westerse mogendheden in Afghanistan geboekt hebben, het land tegelijktijd chaotisch, onveilig en corrupt blijft. Berichten dat de taliban opnieuw terrein winnen, duiken telkens weer op.
Het is daarom de vraag of de voorstelling van zaken alsof democratie en stabiliteit in Afghanistan bijna gevestigd zijn en het er nu op aankomt dat landen zoals Nederland nog éven doorbijten, omdat we alleen dan kunnen oogsten wat we in voorgaande jaren hebben gezaaid, juist is. Is het geen overschatting van onszelf dat wij, Europeanen en Amerikanen, de Afghanen –die zich bij onderlinge conflicten nog altijd het liefst tot de ouderwetse informele rechtspraak richten– een westers justitieel systeem zouden kunnen aanpraten?
Als wij dit uiteindelijk níét kunnen –en verder politiek debat, alsmede een hoorzitting met deskundigen moeten daarover uitsluitsel geven–, is het de vraag of we ons Afghaanse avontuur wel moeten voortzetten. Om dat wel te doen rest dan alleen het argument van het internationale prestigeverlies. En dat zou, zeker op langere termijn, wel eens erg kunnen meevallen.